maal van door geweest. Het was handig bedacht.’
‘Hoe is het met de buit?’
‘Ze hadden allemaal wàt in hun zakken. De eigenaar, die boven de winkel woont en op het geraas, dat het forceeren van de deur maakte, naar beneden kwam, kan nog niet zeggen, of er uiteindelijk iets verdwenen is. Hij heeft een groote voorraad in huis en weet 't op z'n vroegst morgenochtend.’
De hoofdinspecteur denkt even na.
‘Een van jullie moet vannacht maar hier blijven, ofschoon ik niet denk, dat er nog iets zal gebeuren. Wij zullen deze drie heeren wel mee naar het bureau nemen.’
De gevangenen worden naar de politieauto gebracht en Hart vertelt den eigenaar, dat hij een rechercheur achterlaat, om vannacht een oogje in 't zeil te houden.
‘Morgen kom ik wel even hooren, of er iets vermist wordt’, besluit hij en neemt afscheid van den heer de Vries, die niet kan nalaten, zijn bewondering over de schitterende maatregelen, die de politie dezen avond getroffen heeft, uit te spreken.
De auto rijdt naar het politiebureau terug en nadat de gevangenen veilig zijn opgesloten, zegt de hoofdinspecteur tevreden tegen Mander:
‘Ik geloof, dat we onzen vriend aardig dwars hebben gezeten. En hemzelf zullen we nu ook wel gauw te pakken hebben, want overal wordt naar hem uitgekeken. Jij komt vannacht zeker bij mij logeeren, hè?’
‘Heel graag, tenminste, als je nog van die oude cognac in huis hebt.’