zijn stoel overeind te komen, maar het lukt nog niet al te best. De hoofdinspecteur beduidt hem, dat hij moet blijven zitten en vraagt dan vriendelijk:
‘Wat heb je nu weer meegemaakt?’
De blonde reus glimlacht een beetje zuur.
‘Ik heb geen roemrijke rol gespeeld, hoofdinspecteur’, antwoordt hij spijtig. ‘Om half twee kwam ik hier langs en meende achter een der ramen een lichtschijn te zien. Ik ging naar de deur toe, toen iemand me plotseling in me “Genick” sprong.’
‘Zoo, Mulder, sprong iemand je plotseling in je ‘Genick?’ kan de hoofdinspecteur niet nalaten op te merken. ‘En wat gebeurde er verder?’
‘De aanvaller duwde me een lap met stinkende rommel tegen mijn neus... en verder weet ik niets, tot ik hier in de kamer weer bijkwam. De dokter zegt, dat het chloroform was.’
‘Inderdaad’, mengt de politiedokter zich hier in het gesprek. ‘Maar je kunt van geluk spreken, dat ze jou geen klap hebben gegeven zooals dezen man hier. Ik zal de ziekenauto maar laten komen, dan moeten we hem voorzichtig naar het ziekenhuis vervoeren. Ik geloof bij nader inzien wel, dat we het kunnen wagen.’
‘Ik zal wel even telefoneeren, dan kunt U zoolang bij den patiënt blijven. Goeden avond, dokter.’
De hoofdinspecteur keert met van Santen en Mulder, die nog een beetje zwak op zijn beenen staat, naar het privékantoor terug.
Landman staat te telefoneeren en hij zegt net: ‘Die politie hier...’ als hij de beambten in het oog krijgt en haastig vervolgt: ‘Ik zal mijn best doen,