| |
| |
| |
De keizersnede.
Vallen den arts in een openbaren ziekendienst oogenblikken van uitbundige voldoening ten deel, meest door het bewustzijn van te kunnen helpen wie lijdt, somtijds door den dank der geholpenen; doet hij onbetaalbare ondervinding op voor zijn edel beroep uit de eindelooze verscheidenheid der voorkomende gevallen, het is ten koste van gestadig zelfvergeten, aandachtig waarnemen en onvermoeide oefening van hart en hand.
Eene der hardste verplichtingen van zijn ambt, en eene van de ondankbaarste tevens, - was het uitvoeren der keizersnede na den dood, voornamelijk tijdens de volkziekte.
Die hachlijke lijkschending, moet gij weten, is alsdan doorgaans nutteloos. Want de cholera doodt gewoonlijk de vrucht vóór de moeder. Evenwel is het gebeurd dat het kunstmatig ter wereld
| |
| |
gebrachte wicht, gedurende eenige seconden na het overlijden der zoo wreed verloste, vluchtige teekens van leven gaf. Deze uitzonderlijke stonden te nutte maken om aan de onvoldragen prooi van 't graf het Doopsel toe te dienen, is dus het éénig doel dier monsterachtige baring. Anders blijft de ziel van het stervensreede schepsel immers beladen met de erfzonde, en zendt haar Gods rechtvaardige gramschap naar het voorgeborchte der hel, waar ze beroofd is van het zicht zijns aanschijns, hoogste heil der engelen, voor altijd, voor eeuwig!
Deze bewering zal de schouders doen ophalen als eene mislukte boert, aan alwie niet ingewijd is in de leerstellingen van den godsdienst, die ons zelven over de vont hield, buiten ons weten.
Ja, omdat Adam zou verschalkt zijn geworden door eene list, waarin God zelf (volgens het boek Genesis) onzen eersten vader vangen liet, daarom is alle menschelijke foetus een booswicht; en deze vermaledijde zondaar, nog zonder ouderdom, tot ongevraagd leven ontvangen, zal onherroepelijk uit den hemel verbannen blijven, indien hij zich verstout, - zelfs van cholera, - te sterven, eer iemand hem water over 't aangezicht giet: put-, regen-, fontein- of zeewater, in den naam van eene trits personen, die maar één persoon zijn.
| |
| |
Dat is wel zeer ernstig; de leering der erfzonde, trouwens, is de grondvest van de eenig ware, heilige Roomsch-catholieke Kerk.
Meermalen dus werd onze jonge heelmeester 's nachts gewekt en naar zaal 9 geroepen. Hij wist wat zulks beduidde. Dommelend opgesprongen uit den ongedurigen slaap, daalde hij, van eenige snijtuigen voorzien, naar de eenzame zaal af, waar hij ontboden werd. Het was eene vrij groote kamer in eenen afgelegen hoek van 't gebouw, waar, zooveel mogelijk, bevruchte vrouwen, van cholera aangedaan, werden in gelegd.
Hoe zorgzaam die voor oningewijden zij gesloten, belangstellende en verstandige lezer, zal ik mij veroorloven u eenen enkelen toestand in de buitengemeene kraamplaats te laten afspieden.
Ziet ge daarbinnen, bij den schemer van het gele waslicht, dat hoog ledekant, door gestreepte tijken gordijnen omsloten, en met plooiende schermen van de overige bedsteden afgeschut? Daarin ligt, met een crucifix over de borst, dat ze de kracht niet meer heeft in de vingers op te houden, eene zieltogende, zwangere vrouw, die de cholera niet zal sparen, dewijl zij in haar een dubbelen tol getroffen heeft.
Nevens haar, aan de hoofdpeluw, zit eene gasthuisnon te bidden in een Latijnsch Horce-boek,
| |
| |
met roode letters, waar zij geen syllabe van verstaat.
Het is er donker en stil rondom. Alleen de nachtkoelte, die zucht in de acacia's buiten, brengt door het open wipvenster een geritsel des levens in die zwijgende voorkamer van de dood.
‘Het zal niet lang meer duren’, fezikt de Zuster den behoedzaam naderenden jongeling tegen.
Hij tast naar den pols en voelt hem niet meer slaan; maar zijn oor, dat de ontvleesde ribben raakt, vat nog bijwijlen eene doffe klopping in den linkerboezem. Flets en als ontwricht wegen armen en handen der bewustlooze stervende. De ingevallen oogbollen turen verglaasd en starlings tusschen de uitgepinkte wimpers weg.
De stond is daar, dat alle gevoel van zedelijk en lichaamlijk lijden schijnt vernietigd. Doch, zoolang er leven is, is er hoop.
Het eenige wat nog asem verraadt, is van tijd tot tijd het stuiptrekken van mond en kin, met een onderbroken gesnak, eer zichtbaar dan hoorbaar, dat allengskens, allengskens ook zeldzamer wordt.
‘Die snik, Mijnheer, was dieper dan de vorige;’ zou het niet reeds de leste zijn?
Zoo gist bereids de Zuster met eenig ongeduld.
| |
| |
- ‘'t Is mogelijk, ma soeur; want niets beweegt er zich op dit oogenblik; zelfs in heur hart schijnt nu alle gerucht uitgedoofd.
Houdt het lichtje goed zoo, wat hooger, als 't u belieft.
Ik zie ook niets meer dat leeft; doch laat ons voorzichtig zijn’.
Beiden zitten dien laatsten strijd met verschillenden angst na te staren:
Hij: ‘Indien ik eens die vrouw door te spoedige verwonding vermoordde!’
Zij: ‘Indien het kind eens bezweek zonder doopsel!’
Zij spelt onderwijl het ‘Proficiscere, anima christiana, ex hoc mundo... = Vertrek, christene ziel, uit deze wereld’ enz.
En hij neigt zich over het gevaarvolle lichaam en de klamme dekens opnieuw.
‘Ziet ge? Nóg een stuip, zuster, na de lange tusschenpoos’.
En thans wachten zij weer, zelf bijna zoo stil als die daar lam neerligt. Zij wachten, in onverstoorde aandachtigheid...
Waait er niet een damp nog uit haar veege longen, die een mat wolkje spreidt op den voorgehouden spiegel?... Het was eene dwalende schaduw slechts, die gleed langs het glas.
| |
| |
Bewoog niet even dat vlokje watte over de half opene lippen?... Ja, maar 't zijn de blaasjes van het uitbobbelend kwijlschuim, die vaneen spattend invallen er onder.
Weifelde de vlam der kaars daar niet van een tochtjen adem nog?... Het is enkel 't geflodder van de mouwen der opstaande non, dat roering brengt in de lucht.
Is er niet eene trekking der wangspieren onder 't afdruppelen van gesmolten was? En het aanraken met den gloeienden brandknop?... Neen, niets meer, niets.
‘Ja, ja; nu heeft ze den geest gegeven’, eindigt de Zuster, en maakt ijlings den uitgesprongen navel bloot.
En hij, - hij weerhoudt zijn gewapende hand nóg.
Eerst, als hij zich eindelijk wel zeer zeker acht dat alles nu gedaan is, kerft hij, met lichte drukking op het lemmer, de paarsche, striemige huid oppervlakkig, en werpt onwillekeurig den blik nog eens naar het stramme gezicht, of daar niet eene grijns misschien zijn richtige, doch aarzelende messnee beantwoordt.
Neen, niets meer; nu wezenlijk niets meer.
En weldra leveren de doorkliefde, dampende lijfmoeder en de opgereten vliezen aan 't levendmakende doopselbad het ongeboren lijkje!
| |
| |
Zoo bracht hij uren, - doodlijke, ja, voorwaar doodlijke uren door.
De Zusterkens zagen liever de internes, die er wat rapper mee gedaan maakten.
Zulke gevallen waren niet zeldzaam. Meer dan vijftigmaal is die operatie, de sectio coesarea post mortem, tijdens de onderhavige ziekte in dat gasthuis uitgevoerd.
Op sommige vlekken doen pastoor en onderpastoor, onverlet, zelf de keizersnee, onder elkander, in alle soort van ziekten. Zij achten daar geenen geneesheer bij noodig. Daar loopt het Doopsel wat min gevaar en het leven der vrouw wat meer: het eene vergoedt het andere. Kortom, dat maakt altoos twee engelen met éénen slag.
|
|