Een Vlaamsche jongen
(1881)– Wazenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
In het college.Op een zonnigen Octobermorgen heerschte er ongewone drukte over de hofstee van Vliermans. De baas en de bazin gingen heen en weer op hun Zondaagsch gekleed. De ‘treemkerre’Ga naar voetnoot(1), rein gewasschen, stond gereed aan de deur, met eene blanke ‘wijt’Ga naar voetnoot(2) er op. Langs boven het vóórberd kon men in het voertuig eenen koffer zien, eene matras, een onderbed, eene lampetkan en kom in eene mand met hooi, en meer ander ‘gerief’, tot een kleinen verhuisboedel behoorende. De geburen van over de straat staken het | |
[pagina 72]
| |
hoofd in de openingen der iepen haag en vroegen malkander: ‘Wat is er goânde bij boâs Vliermans?’ - ‘'t Is Constant’, wist nichte Sophie, mijne kozzenGa naar voetnoot(1), die noâr 't colleze goât’. Het was inderdaad zoo. De leerzuchtige scholier was op korten tijd het Fransch meester geworden (min of meer), en had al wat Latijn en Grieksch geleerd bij een dienstvaardigen priester uit de omstreken. Nu was hij voorgoed op weg om ‘zijn bróó'’ te winnen zonder ‘boereweîrk’. Moeitje Verscharen had eenige fijne slaaplakens geschonken voor hem aan zijne moeder, die zelf het grover garen spon voor het lijnwaad des huisgezins. De oude Juffer Kezels, uit den lakensnijderswinkel, had hem, op tijd van betalen, stoffe geleverd voor kleeren, en de voorspraak van den Heer pastoor met voordeelige voorwaarden zijne aanvaarding verworven in de bisschoplijke school. Aldus mocht nu de onbe middelde pachtersjongen gaan leeren, zoo goed als de zoon van den notaris. Priester worden, dat konden de dorpelingen nog al verdragen: ‘Da' was 'ne zoâlige stoât!’ | |
[pagina 73]
| |
De afgunst zweeg. Het ‘geestelijk’ had er zich mee bemoeid. Het werd nu eerst recht ernstig met de vorderingen van den pachterszoon. Hij was reeds geen kind meer, en begon al het gewichtige in te zien van den nieuwen stap, dien hij op de baan van zijnen vooruitgang zou zetten. Hij was er op uit om een goeden indruk te maken, om overal en in alles onberispelijk te zijn, zooveel hij maar kon. Hem was nog niet uit het geheugen gegaan de spotternij zijner medeleerlingen van voortijds, noch de bijtende vermaning zijns leermeesters over zijn rooden halsdoek en andere potsierlijkheid meer. Hij zou deze maal, nu dat hij inwoner van het Klein seminarie werd, zich beter uit den slag trekken en bij niemand meer afsteken, door buitensporigheid van kleedij althans niet. Hij had hierin overigens voor een deel een gewissen wegwijzer: het prospectus van 't college. Dat velleken druks behelsde eenige hoofdzaaklijke inlichtingen, ten dienste der studenten en hunner ouders; zooals den prijs van lessen, kost en inwonen, iets over de strekking van catholiek onderwijs en opvoeding, eenige bepalingen van inwendige orde, de lijste der voor- | |
[pagina 74]
| |
werpen, die elke kostganger hoefde mee te brengen: servies, tafeldoeken, enz. Onder die benoodigdheden was ook begrepen een zwart kostuum, met habit français. Dat moest in 't college dienen voor het beste, voor de groote gelegenheden. Dat vooral zou niet verwaarloosd worden. Ook werd aan den ouden kleermaker vàn Moerdam de zware zending opgedragen den lakenschen zwaluwstaart met bijzondere zorg, naar de laatste mode, te vervaardigen. Daar zou de snijder niet aan te kort komen. Hij leverde een voortbrengsel, iet of wat eng spannend voor de knapheid, zoodat de armen, weinig spel hebbende, te steviger in hunne manieren bleven; het lijf kort, om het ondervest niet te verbergen; de slippen zwierig hangende tot aan de braaien, en puntige bekskens in de uitgesneden hoeken van den kraag. Kortom, eene herinnering van de jaren zeventienhonderd, nu de jongste nieuwigheid van Parijs, ongetwijfeld. De aartsvaderlijke dracht komt met den loop des tijds wel eens weer in zwang. Prenten, zonder datum, van het Journal des modes, gespotterd en met bruine vochtvlekken, stonden voor des naaiers venster ten toon. ‘'t Stoât ou gelek geschilderd’, stofte met zelfvoldoening de kleermaker, toen hij de nieuwe tenue had aangepast. | |
[pagina 75]
| |
Niet lang nog lag Vliermans thuisGa naar voetnoot(1) in het college, of er deed zich eene feestlijkheid voor, op welke hij, nu of nooit, zijn pronktoilet voor de eerste maal zou aantrekken. Iedereen zou vandaag zeker hetzelfde doen, en hij zou zich wel wachten eene uitzondering te maken. 't Was Kerstdag en afroeping der plaatsen, in de Vrijdaagsche wedstrijden: de zoogenoemde ‘composities’ bekomen. Hij tooide zich op, onder het neuriën van een liedje, en schuierde en spiegelde zich met welgevallen. De broek was wel wat lang voor den toekomenden groei aangelegd; doch met ze tot niet ver van zijne oksels op te riemen en de pijpen een paar duimen om te slooven vanonder, kon hij er nogal ordentelijk mee aanstappen. Zij viel wel iets te wijd ook; maar dat stond niet arm: ‘Doâr en was gééne krempGa naar voetnoot(2) va' lauken oân’, had zijn vader gezwetst. Bijaldien er nog iets aan mocht ontbreken, het was nu toch te laat om het te doen veranderen, en het habit français, de ‘pitaleir’, zou alles wel goed maken. | |
[pagina 76]
| |
Als hij zich eindelijk terdege zag uitgedost met den statigen rok, eene leste maal om de schouders aangesloten en neergetrokken, daalde hij, - een van de allerlaatsten, - de slaapzaal af naar den ‘koer’, waar het nog volop ‘recreatie’ was. Daar komt hij, met eene ontsteltenis, door zelfbetrouwen getemperd, de poort uit- en het binnenruim opgetreden. Maar, hoe! Wat! Wat blijft hij hier schielijk beteuterd rond staan te kijken? Bij God! Edmond, de fashionable bij uitstek, kuiert daar zonder piet; en de sierlijke Frits, en Pol en Bert ook! Daar is geen levende ziel in de menigte leerlingen, die eenen opschik als den zijne aanheeft! Hij bevindt zich, waarachtig, met zijn habit français, geheel en gansch, alléén! Wat is dat nu? Nauwelijks werd zijne verschijning opgemerkt, of er kwam een toeloop en er ging over de wijde speelplaats een gelach en gejouw op, waartegen de snakerijen van vroeger louter eerbied waren. ‘Pantalon, où vas-tu avec ce mannequin, à queue de morue?’ verstond hij, niet ver van hem. - ‘Paysan!’ gromde er een andere broederlijke mond. Stervende van schaamte en pijn, zocht hij dra | |
[pagina 77]
| |
den ‘surveillant’ op, om hem den sleutel van de bovenkamers te vragen, onder een ongerijmd voorwendsel; maar wezenlijk om zich ten spoedigste en voor eeuwig te ontmaken van dat kleed van Nessus, dat aan zijn ledematen brandde. De Bewaker zag zonder moeite de toedracht van de zaak en, zelf op zijne lippen bijtend om niet te proesten van 't lachen, stelde hem den sleutel zijner verlossing ter hand. Het voorschrift uit het prospectus, dat onze stakker zoo nauwgezet was nagekomen, bleek niets te zijn dan eene oude verordening, in onbruik geraakt, en die bij het herdrukken telkens uit gewoonte was bewaard gebleven, gelijk het gebeurt met veel dwaasheden in de wereld. Voorvallen als dat met den pitaleir, smarten meer misschien dan in verderen levensloop, als het karakter gevormd is, aanzienlijker beproeving; en laten een hinderlijk gevoel van minderheid achter, dat den mensch vreesachtig en linksch maakt. Benijdbaar de kinderen, aan wie door verlichten ouderraad al die ellende gespaard blijft! Bij hem vooral kwam zoo iets gansch ontijdig voor. Want buitengewoon was alreeds het heimwee, dat het kind van de ruime velden had bevangen, nu hij daar zoo eensklaps opgesloten | |
[pagina 78]
| |
zat, als in eene kevie. Hij had al de kracht noodig zijner begeerte naar hooger, om het gemis te dragen der verloren vrijheid. Van uit de studiezaal kon hij door de vensters eene tamelijk verwijderde koetspoort ontwaren, die somtijds open stond, langs eene druk bezochte straat. Dikwerf zag hij van zijnen lessenaar op naar de menschen, die daar, onbewust van hun geluk, voorbijgingen, volgens hun believen. De leerlingen stonden onder gestadig toezicht. Op de weeklijksche wandelingen zelfs konden zij geenen voet buiten de rij zetten. Zij werden gedreven als eene kudde. Dat moest misschien zoo zijn (dacht hij), maar hij vond het toch zeer vervelend. Niettemin was hij gelaten en buigzaam; hij toonde zich nooit ontevreden of weerstrevig. Hij zocht, wel is waar, eenige uitspanning te geven aan zijnen geest, buiten de lectuur, met het bisschoppelijk zegel gemerkt. Gelijk al de afstammelingen van Adam en Eva, bekoorde hem ook alle verboden vrucht. Om eenige ongeoorloofde lezing te kunnen begaan, beproefde hij de onnoozele kinderlist niet, zich achter eenen berg woordenboeken weg te steken, op zijne zitplaats in de studiezaal. Neen, hij legde 't Verlost Jeruzalem vlak voor hem open, tusschen zijn schrijf- | |
[pagina 79]
| |
gerei, alsof het een Titus-Livius of een classieke Cicero geweest ware. Hij zou zich dus eenige gestolen minuten deugd kunnen doen aan het uitgekozen tusschenverhaal van de mooie Armide, dat hem was aangewezen als - onzedelijk! Maar de surveillant was door die sluwheid geenszins te bedotten. Hij onderscheidde zoo duidelijk formaat, omslag en dikte der gebruiklijke boekbanden, dat het Verlost Jeruzalem 's anderdaags, tot groote verwondering van den bedrogen bedrieger, uit het veiligst hoekje van zijnen lessenaar verdwenen was. Hetzelfde lot onderging eene levensbeschrijving van Victor Hugo, en zoo voorts. Stellig was er aan geene andere lectuur te denken dan uit de bibliotheek van 't college, na schriftelijke toelating van den professor: Catéchisme de persévérance, Vie des Saints, enz. Constant moest zich daar, zonder tegenstribbelen, in schikken. |
|