Siegfried
(1923)–Omer Wattez– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
Krimhilds wraakKoning Ettels bruidwerving
KRIMHILD droeg gelaten 't noodlot,Ga naar margenoot+
Dat door bloedig wreede slagen
Hare ziel zoo zwaar gewond had.
Innig treurde z'over Siegfried,
Sprak geen woord tot haren broeder,
Noch tot Hagen, zijnen raadsman.
Nooit ging zij terug naar Santen,
Waar met Siegfried zij gewoond had;
Spaarde zich het droef herdenken
Aan een leven louter liefde,
Daar ter woning hunner weelde;
Bleef in 't land van hare vaderen,
Zat alleen met hare treurnis
Op den burg van haren broeder,
Sloot haar harte voor al 't schoone,
Dat het Rijnland gaf 't aanschouwen.
***Aan de hoven werd verkondigd,
Dat de vrouw van koning Ettel,
Vorst der Hunnen, was gestorven.
| |
[pagina 84]
| |
Krimhild had men hoog geprezen
Als een koningin, die waardig
Nevens hem ten troon zou zitten.
En hij zond zijn beste ridders,
Rijk getooid, met veel geschenken
Naar het land van koning Gunther
Om die eed'le bruid te werven.
Gunther, koning der Burgonden,
Liet het aanbod zich gevallen.
Ga naar margenoot+ Hagen echter was getroffen
Toen het nieuws hem kwam ter ooren,
Doch hij liet niet 't minste merken.
Aanstonds trachtt' hij dit den koning
Af te raden, liet hem hooren,
Dat hij zulks eens zuur zou boeten,
Zoo dat huwelijk geschiedde.
Toen de ridders dan bij Krimhild
Met vorst Ettels boodschap kwamen,
Moest haar antwoord hen ontgooch'len,
Wijl de droeve 't aanbod afwees,
Zeggend dat haar eerste huw'lijk
Haar in 't ongeluk gestort had.
Hagen juichte, bij het hooren,
Diep inwendig in zijn wezen,
En hij had met welgevallen
Nu de vreemden zien vertrekken.
Doch de ridder die hen leidde,
Rudiger, de hoofsche markgraaf,
Had beloofd aan zijnen koning
Niet ten hove weer te keeren
Zonder Krimhild, Siegfrieds weduw.
En hij vraagde koning Gunther
Of hij nog met haar mocht spreken.
Hagen wilde dit vermijden,
| |
[pagina 85]
| |
Doch de koning was gewillig,
Wetend wel dat eene weig'ring
't Antwoord zijn zou van zijn zuster.
En de schoone hoofsche hoov'ling
Stelde Krimhild klaar vóór oogen,
Hoe zij hoog gevierd zou worden
Aan het hof van koning Ettel;
Hoe haar leed zij zou vergeten
Aan de zijde van een echtg'noot,
Die haar dienaar zoude wezen
Naar d'aloude ridderwijze.
Traag, met nadruk, zeide Krimhild;
- 'k Wil uw aanbod wel aanvaarden,
Zoo gij, ridder, wilt beloven,
Zonder dralen, hoog en heilig,
Mij, als ik het vraag, te wreken
Op degenen, mij die hoonen.
En de ridder zei haar plechtig,Ga naar margenoot+
Dat een markgraaf van Bechlaren
Nooit in zijnen plicht gefaald had.
En hij zwoer op wat was heilig,
Dat hij haar zijn woord verpandde.
***Rudiger verliet het Rijnland
Met een bruid voor zijnen koning.
|
|