Siegfried
(1923)–Omer Wattez– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
Brunhild wordt Gunthers echtgenoot
IN den dom de klokken luiden,
Klinken hel door 't schoone Rijnland.
Vreugdezangen zingt de schare
Bij het echtfeest dat gevierd wordt.
Koning Gunther nevens Brunhild,
Schitt'rend schoon als rijksvorstinne;
En de held der Nederlanden
Gaat met Krimhild naar het altaar.
Feest is het te Worms, de Rijnstad.
Op den toren waait de wimpel,
Van de hoogten klinkt de horen
Helder door het groene Rijndal,
Laat een lied van vreugde schallen.
Langs de rijen van de ridders,
En van scharen schoone vrouwen,
Stappen statig voort de paren
In een weelde van gewaden,
In het Oosterland geweven.
Krachtig uit de mannenkelen
Barst in bronsklank dan de kreet los:
- Leve lange koning Gunther,
Leve Siegfried, held der helden!
*** Vele dagen duurde 't vieren
| |
[pagina 58]
| |
In de landen waar de Rijn vloeit.
En de blijde mare meldde,
Dat daar nooit zulk feest gevierd werd
Door de rekken van het Rijnland.
Eind'lijk was het tijd te scheiden,
En de broeders zeiden vaarwel,Ga naar margenoot+
En elkaar de zusters zoenden;
Jonge Krimhild hoogst gelukkig,
Aan de zijde van haar Siegfried,
Brunhild met den nijd in 't harte.
Naar hun burg in 't schoone Santen
Togen Siegfried en zijn gade,
Leefden daar in vreugd en vrede.
Elken dag, door God geschapen,
Lachte hun de liefde tegen,
Als de zonnestraal de bloemen,
Die hem in het harte vangen...
Maar dit mocht niet langer duren.
Want te Worms in 't rijke Rijndal
Was nu Brunhild ongelukkig,
Schoon zij schitterend gevierd werd,
En door allen hoog geprezen.
Krimhild had haar heil vernietigd.
't Wrange gift der booze wraakzucht
Daalt nu diep in hare ziele,
Stikt de stemme van 't geweten,
Dooft der liefde laatsten sprankel.
Loos heeft zij een list verzonnen,Ga naar margenoot+
Zal naar Worms het echtpaar lokken
Om hen in 't verderf te storten.
Van haar man heeft zij vernomen,
Hoe hem Siegfried had vervangen
Door de macht van zijnen tarnhelm,
Toes hij haar als bruid ging werven.
| |
[pagina 59]
| |
Hoe was zulk een daad te plegen?
Was zij 't offer van het noodlot?
Die haar schaakte was dus Siegfried,
Siegfried zelf, haar stoere redder,
Om aan Gunther haar te geven.
Kon zoo iets bestaan op aarde?
Zijn de mannen zoo laaghartig?
Zeker had door lonk en listen
Krimhild Siegfried aangetrokken.
't Leed geen twijfel, meende Brunhild.
Krimhild was de schuld van alles;
Eens zou zij het bitter boeten.
Brunhilds geest verzon een wreken,
Onmeêdoogend, onbarmhartig,
Wreed als elke vrouwenwrake,
Die geen held zelfs kan weerhouden.
|
|