Siegfried
(1923)–Omer Wattez– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
Siegfried bevrijdt Brunhild
SIEGFRIED ziet van verre vlammen,
Scherp als zwaarden, die ten hemel
Zich verheffen, hoog, alsof zij wilden
't Blauw gewelf door 't vuur verwoesten.
Hij staat stil; hoort weer die stemme
Van den vogel in de velden;
Helder klinkt het hem in d'ooren:
- Ginds, o wakk're zoon van Siegmoend,
Slaapt de blanke zwanenjonkvrouw,
Wachtend op den onverwinb'ren,
Die haar uit den slaap wil wekken.
Vaar maar door den vloed der vlammen,
Koene, zegerijke Siegfried,
Mannenmoed zal overwinnen.Ga naar margenoot+
*** Siegfried dringt nu tot den vuurgloed,
Voelt geen haar zijns hoofds verzengen.
Door de dalen dreunt zijn horen,
In de verte klinkt zijn strijdkreet,
Vlam en rook, die hem omringen,
Houden staan, om hem te stikken,
Doch geen lid zijns lichaams deren.
Ongehinderd kan hij rijden
Tot de ruggen van de rotsen.
Hier zal hij de jonkvrouw treffen.
| |
[pagina 43]
| |
[pagina 44]
| |
Plots aan 't bonzen gaat zijn boezem,
Wijl hij zoekt naar alle zijden.
Zal hij niets of niemand vinden?
Alles schijnt hier stow en stille,
Als verlaten door het leven...
***Ligt daar niet een man te slapen,
Uitgerust met schild en pantser?
Siegfried schrijdt er onverschrokken
Heen om hem terstond te wekken.Ga naar margenoot+
Als den krijger hij onthellemt,
Ziet hij zachte wezenstrekken,
't Lief gelaat van eene jonkvrouw
In den lentebloei van 't leven.
't Voorhoofd raakt hij met zijn ring aan....
Eensklaps schiet de schoone wakker,
Opent d'oogen, heft het hoofd op.
Blonde lokken dalen golvend
Langs de lelieblanke slapen,
Langs de roode rozenwangen.
En op Siegfried valt haar oogslag,
Mild als 't malsche zonnegloren.
Zuiver als de blik der bloemen,
Glimt de lach om hare lippen
En haar aanzicht zaligt Siegfried.
En dan plots'ling met zijn wapen
Snijdt hij los van hare leden
't Schitt'rend pantser dat haar prangde.
Stoer en statig rijst zij rechte,
Glanst haar oog zoo helder, edel,
Blikt ontroerd op haren redder.
In haar hand neemt zij den horen,
Dien zij draagt, met drank der Goden,
Heft hem hoog op 't heil des helden,
Spreekt dan plechtig 't hoofd verheven:
| |
[pagina 45]
| |
- Zij gegroet, o zalige zonne,Ga naar margenoot+
Daglicht, dat ons daalt in d'oogen
Uit de hoogte van den hemel.
Zij uw gloed een milde zegen
Voor het werk van wakkere mannen,
Die gevaar noch vreeze kennen.
Heil u, Asen en Asinnen,
Hooge wonend in Walhalla.
Blik op aarde blijde neder,
Geef ons raad en geef ons rede,
Geef ons vrede en geef ons vriendschap;
Levenslang geluk zij onzer!
*** Nog een wijle blijft zij schouwen
Naar den hellen wijden hemel,
Waar het gouden licht haar toestraalt
Uit het gloeiend oog van Wodan,
En haar schoon gelaat doet schitt'ren.
En dan richt zij weer haar oogen
Op den held die haar bevrijdde,
Houdt voor hem den vollen horen
Met den goddelijken mede.
En hij neemt hem uit haar handen,
Ziet haar innig diep in d'oogen,
Drinkt den zoeten drank der Goden.
En hij zweert dat zij de vrouw is,Ga naar margenoot+
Die hij eeuwig zal beminnen
En hij went haar zacht op 't voorhoofd.
Onder eed ook zij getuigde,
Dat zij, boven alle mannen,
Hem als bruigom had verkoren,
En hem nimmer zou verlaten.
|
|