Siegfried
(1923)–Omer Wattez– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
Ongehoorzaamheid door Wodan gestraft
STORMEND wild door wolk en winden,Ga naar margenoot+
Dalen weer de witte Walkuren
Uit de hooge hemelhalle
Naar de ruwe rotsenklippen,
Die geen mensch ooit heeft betreden.
Snuivend, brieschend, rennen de rossen
En doorvaren weer de ruimte.
Spattend springen vuur en vonken
Door den hoefslag uit de steenen.
't Log gevaaarte dreunt en davert;
Berg en boom en bodem zuchten
Door 't geweld van 't wilde jagen,
't Razende rijden der speremaagden.
Boven op de hooge klippen
Stijgen zij van hare paarden,
Wachten op de komst van Wodan.
Felle bliksemflitsen meldenGa naar margenoot+
Dat de heerscher is in aantocht.
Statig daalt hij in haar midden
Op zijn windsnel strijdros Sleipnir,
Houdt in hand zijn spere machtig.
Brunhild komt hij strenge straffen.
Ongehoorzaam en weerspannig
Was zij, dochter van de Goden,
| |
[pagina 26]
| |
Aan 't bevel van hen ontvangen.
Nooit meer mag zij krijgers voeren,
Helden in den kamp gevallen,
Naar der Goden woon, Walhalla.
Nooit meer schenkt zij in de schalen
Mild den mede voor de helden,
Als zij vieren in de halle.
Uit den burg wordt zij gebannen
Naar het dal, waar menschen dolen,
Waar de Goden zelden komen.
Eenzaam zal zij ommezwerven
Als 't ellendigst kind der menschen.
D'eersten man zal zij behooren,
Die z'op aarde zal ontmoeten,
En zijn dienaresse wezen,
Slaafs hem volgen, waar hij heenwil.
Zoo straft Wodan zijne docht'ren,
Aan zijn wil niet onderworpen,
In haar doen niet onderdanig;
Zoo zal trotsche Brunhild boeten.
***Hare zust'ren zijn verslagen
Door het toornig woord van Wodan,
IJlen angstig naar de rotsen,
Waar zij, bange, zich verbergen,
Slaken kreten, droeve klachten,
Die in 't duister dal weergalmen,
Over 't lot van hare zuster.
Brunhild hoorde 't strenge vonnis,
En gelaten buigt ze 't hoofd neêr.
Maar de moed welt in haar wezen;
Zij verzoekt haar macht'gen vader
Hare straffe te verzachten.
Vurig bidden hare blikken
Om zijn harte te vermurwen.
| |
[pagina 27]
| |
Wodan laat zich niet bewegen
Noch door smartbetoon, noch smeeken.
Vast als rotsen, onweerroeplijk
Is 't besluit der machtige Asen.
Dan, als hoogste gunst, vraagt Brunhild
Haar op eene rots t'omringenGa naar margenoot+
Met een purperen vloed van vlammen
Rondom haar; een vurige vesting,
Die zich hooge zou verheffen,
Tot een ridder zou verrijzen,
Die gevaar noch vrees zou kennen,
't Vuur niet vlucht, een stoere strijder,
Schitt'rend schoon, die haar zou halen.
Wodan, in de ziel bewogen
Door dien wensch van zijn Walkure,
Die het harte man'lijk hoog draagt,
Acht zijn kind dier gunste waardig.
Dan legt hij met speer en pantser,
Tusschen naakte rotsenwanden,
Brunhild, zijne dochter, neder;
Dekt ze met haar helm en mantel,
Zoent ze zacht op lip en lokken,
Laat ze dan in ruste liggen,
Haar een wijle nog bewond'rend;
Heft zijn spere hoog ten hemel,
Loki's hulp op aarde roepend.
Vlammen vloeien uit de rotsen,Ga naar margenoot+
Borrelen op uit kolk en kloven:
Gouden zee van ziedende golven,
Krakend, knett'rend zich verheffend,
Met de reuzige rots een vesting
Vormend, wand van vuur en vonken,
Achter welk' een schoone schildmaagd,
Vrome vrouw, als man gewapend,
| |
[pagina 28]
| |
Rusten zal in zoeten sluimer.
***Als door 't wilde windgewarrel
Wodan opvaart naar 't Walhalla,
Blikt voor 't laatst hij naar de laagte,
Naar de speremaagdenrotsen,
Waar zijn dierb're dochter Brunhild
Ligt te wachten op haar wekker,
Op den mannelijken ridder,
Die gevaar noch vrees zal kennen,
Voor zijn bruid den vuurgloed tarten,
Waar hij vroom haar zal bevrijden.
|
|