Siegfried
(1923)–Omer Wattez– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
De jager Hoending
IN het woud door duistere dreven,Ga naar margenoot+
Dwaalt de drieste jager Hoending.
Donkere oogen schieten schichten
Naar degenen, die hem naderen.
Hardheid ademt 't wilde wezen
Van dien ruigen reus der wouden,
Naren zoon der Nevelingen.
't Hart vol haat en wrange wraakzucht
Tegen 't rustig ras der Welsings,
Heeft hij Siegmoends val gezworen,
Zal hem tot een kampstrijd dagen,
Een gevecht op dood of leven.
Hoending is de felste jager
In de wouden van het Noorden,
En eenieder vreest en wijkt hem.
Enkel Siegmoend, koene kamper,
Man, zoo moedig als bedreven
In het wenden van zijn wapen,
Heeft den woestaard nooit ontweken.
't Wekte vreeslijk Hoendings woede,
Dat hem Siegmoend trotsch bejegend
Telkenmale bij 't ontmoeten.
Ginder nadert weer de Welsing,
Jong en frisch als 't lenteleven
Dat in wouden spruit en sprankelt.
| |
[pagina 22]
| |
Siegmoend staat plots vóór zijn vijand,
Die hem stout en schertsend uitdaagt,
Schimpend op 't geslacht der Welsings.
Koen gaan zij elkaar te lijve
Met hun zwaarden, die zij zwaaien,
Dreigend naar elkander drillen.
Hevig wordt de strijd; doch Hoending
Voelt dat hij het kwaad zal krijgen
Tegen 't wapen van den Welsing.
Siegmoend slingert hem de slagen
Ga naar margenoot+ Duchtig toe als bliksemflitsen.
Doch er was beslist door d'Asen
Dat de Welsing zou bezwijken.
Ziet! daar daagt opeens een schildmaagd,
Velt haar spere tegen Hoending
Om hem doodelijk te treffen,
Als, bij donderslag en weerlicht,
Wodan uit de wolken neerdaalt,
En in 't strijdperk plots'ling toespringt.
Weerloos wankelt dan het wapen
Van den onversaagden Siegmoend;
Weerloos wijkt daarna de spere
Van de schildmaagd, en des Welsings
Zwaard moet zwichten voor het wapen
Hoendings, ondersteund door Wodan.
Balming, 't zwaard door hem geschonken
Ga naar margenoot+ Aan 't verkoren volk der Welsings
Valt in stukken op een teeken.
Hoending vlucht verschrikt het woud in;
Wodans blikken zag hij bliksemen,
Siegmoend vóór zijn voeten vallen,
Zonder dat hij hem geraakt had.
Diep verslagen staat de schildmaagd
Bij het lijk van jongen Siegmoend.
| |
[pagina 23]
| |
Als de heerscher is verdwenen,
Plots gelijk hij was gekomen,
Wijl nu Fricka's wil volbracht is,
Neemt zij straks de beide stukkenGa naar margenoot+
Mede van het zwaard voor Sieglind,
Wien zij droef den dood gaat melden
Van haar welbeminden Siegmoend.
En zij troost de diep bedrukte,
Die verstikt in hare tranen;
Zegt haar dat zij dra zal schenken
Eenen zoon het leven; - eenen
Welsing, die geen mensch zal vreezen,
Die het zwaard eens zal hersmeden,
Balming, in den strijd gebroken
Door hem, die het had gegeven
Aan den kamper zijner keuze;
Met het zwaard de snoodheid wreken
Van 't geslacht der Nevelingen;
Hunne boosheid strenge straffen;
Sterkste boven alle sterken,
Vorst der vorsten zijn op aarde.
***Na die woorden der Walkure
Wijkt de droeve weduwe Siegmoends
Om het lijk haars mans te vinden,
Zoekend hem nog eens 't aanschouwen.
Vrucht'loos blijft zij ommedwalen.
Wodans wakk're speremaagden
Brachten Siegmoend in 't Walhalla
In de hooge halle der helden,
Waar zij omgaan met de Goden,
En als koene krijgers kampen;
Na ontspanning hunner spieren,
Na het drinken van den mede,
Kloek een strijdlied laten klinken,
| |
[pagina 24]
| |
Dat zich wentelt tegen wanden
En gewelven van 't Walhalla:
- Heiha! - hahei! - hojotojo! -
Waar veel echo's het herhalen;
Duizendvoudig laten schallen
't Lied van golvende geluiden!
|
|