Siegfried
(1923)–Omer Wattez– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
Een gebod der Goden
Ga naar margenoot+ IN hun hooge halle gezeten,
Hooren d'Asen Fricka vragen
Naar een bloedig menschenoffer.
't Geldt den jongsten telg der Welsings,
Siegmoend, hunnen koensten kamper.
't Fier geslacht der blonde mannen,
Stoere spruiten van het Noorden,
Wekte Fricka, Wodans gade,
Wrok in 't harte. Nijdig eischt zij
Dat de vaardigste zou vallen.
In haar vroedheid voedt zij vreeze,
Dat zij sterk als Goden worden.
Siegmoend wou zij zien bezwijken
Door het zwaard van zwarten Hoending.
Zij aanzag met leede oogen,
Dat door Brunhild 't volk der Welsings
In bescherming werd genomen.
Zij zoekt Brunhild te verneed'ren.
Geene rust zal zij zich gunnen,
Eer haar wil is daad geworden.
Ga naar margenoot+ Wat zij wenscht wordt wil der Goden.
Daarom daalt nu uit Walhalla,
Wodan tot zijn dochter Brunhild,
Brengend haar der Goden boodschap
Voor den dood van dapp'ren Siegmoend.
| |
[pagina 17]
| |
Niemand mag den Welsing helpen,
Als hij vechten zal met Hoending,
Hem waarschuwen, noch beschermen.
Zelfs niet Balming, 't zwaard der Goden,
Zal hem redden, 't heldenwapen,
Dat hij uit den boom gerukt had:
- Yggdrasil, den esch der wereld,
Waarin 't Wodan had gestoken.
Schatten werden veel geschonken
Aan het waardige volk der Welsings.
Als de held ontzield zal vallen,
Zal zij, speremaagd, hem voeren
Naar den Godenburg Walhalla.
Brunhild moet het werk volbrengen,
Daartoe aangeduid door d'Asen.
Diep door zijn besluit getroffen,
Smeekt zij haren hemelvader
Jongen Siegmoend te behouden
Voor de vrouwe hem door Freia,
Als hem waardig, aangewezen
Zoete Sieglind, bloeiende bloeme,
Met haar hemelblauwe blikken.
Wodan wil haar niet aanhooren,
Want hij vreest den wrok van Fricka,
Zijn wantrouwend' echtgenoote.
Hij verdenkt dan zijne dochter,
Zij, een edel kind der Asen,
Al te zeer bezorgd te wezen
In 't gezucht van menschenzonen.
En de booze blik haars vaders,
Die zijn bitter woord bekrachtigt,
Maakt het haar benauwd om 't harte.
Doch zelfs Wodan is verteederd
In zijn ziel door hare zachtheid;
| |
[pagina 18]
| |
Laat op zijn gelaat niets lezen.
Brunhild richt het oog ten gronde,
Durft tot Wodan niet te spreken.
Ga naar margenoot+ Maar de machtige hemelheerscher
Voelt een lamheid in de leden,
Laat zijn speer lankmoedig zinken.
Op het blanke, reine voorhoofd
Zoent hij zachte zijne dochter.
't Spijt hem zijne schoonste schildmaagd
In haar teederheid te treffen.
Als hij moet van Brunhild scheiden,
Worstelt hij met wrange smarten.
Wodan, opperste der Goden,
Zucht gelijk de zwakke menschen,
Wen hij opvaart met zijn strijdros
Door de wilde storremwinden,
Naar den Godenburg Walhalla,
Over de heilige brugge Bifröst,
Waar, met zwaard en tooverhoren,
Heimdall dag en nacht de wacht houdt.
|
|