Siegfried
(1923)–Omer Wattez– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
BrunhildDe Walkuren
STOUT op haar ros ter rots gestegen,Ga naar margenoot+
Kloek te voet den top beklommen,
Staat, verdiept in stil aanschouwen,
Brunhild, Wodans schoonste schildmaagd.
Waakzaam last ze d'oogen weiden
Heind' en verre, naar de velden,
Waar de mannen moedig kampen.
Onder haren gouden hellem
Golven, blond als lindebloesem,
Lange lokken over 't pantser,
Dat omsluit haar slanke leden.
Lichte leunend met de linker
Op haar schild, wijl op den schouder
Rust de spits van hare spere,
Staat zij rijzig, roerloos, beeldschoon;
Trotsch gelijk de stoere strijder,
Die zijn kracht bewust is; kranig,
Vrij en vrank zijn blik last waren
Over 't wezen van de wereld.
| |
[pagina 12]
| |
Met een zwenk ziet zij het zwerk aan,
En haar blik begint te blaken.
Ga naar margenoot+ Eensklaps ziet zij hare zusteren,
WodansGa naar voetnoot(1) wakkere speremaagden,
In het bout van blanke zwanen,
Rijdend op haar witte rossen,
IJlings uit de hoogte hollers;
Stormen over steile rotsen,
Uit WalhallaGa naar voetnoot(2) over 't slagveld.
Uit het wilde vechtgewarrel
Halen zij de heldenlijken,
Die bij 't koene kampen vielen.
Luide barsten los de liederen
Uit de borst der moedige maagden
In haar vurig aardwaarts varen.
Krachtig galmen hare kreten,
Wijl de spitsen harer speren
Bonzend op de schilden schallen.
Stoot en stamp van paardenhoeven
Doers de klippen over kolken
Daav'ren. Bosch en bergen dreunen
Van den tocht der varende vrouwen.
In den wind haar lokken wuiven.
En zij rennen door de ruimte,
Wijl haar speren, wild, met spanning,
Naar den gloed der wolken wijzen.
Zij verdwijnen in 't lichtend laaien,
In den glans der zinkende zonne,
Wiegend naar het weidsch Walhalla,
Wodans woon met gouden wanden,
| |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Trotschen burg met pracht van poorten,
Hoog gewelfd met balk en bogen,
Noodend Goden en helden ten intocht.
Halle waar de helden kampen
Tot den dood, en dan weer dagen
Om, bij Wodan en Walkuren,
Gul den godendrank te drinkers,
En zich straks tot strijd te gorden.
***In de diepten wordt het duister.
't Warrelend woeken door de wolken,
Dat de schildmaagd blijde toeblikt,
Is ter verte nauw noch merkbaar.
En de zonne vóór het zinken
Laait nu achter 't zwerk, het zwarte,
Maalt met gloeiend bloedige glansen
Rug en reet der roode rotsen.
Langzaam daalt de nacht dan neder,
Als nog, boven op den bergtop,
Brunhilds stoere heldengestalte
Staat, een deemsterlicht in 't donkey...
Ga naar margenoot+ ***'t Wordt een nare nacht in 't Noorden:
Stijgende stormen woeden geweldig;
Zware geluiden, die zwellen en zwichten;
Windenkracht met ruwe rukken.
Bliksems doers de wolken blaken,
Licht doorlaait het log gevaarte
Bonkige bergen, duistere dalen.
Zwaar doorrolt het zwerk de donder,
Ratelt in de rotsenreten.
Wodan, opperheer der Asen,Ga naar voetnoot(1)
Die gebiedt aan weêr en winders,
Vaart tot zijne vrome Brunhild.
| |
[pagina 15]
| |
Door de stormen, op zijn strijdros,
't Windsnel, wolkenklievend Sleipnir,
Daalt hij als de heerscher neder.
Manlijk machtig is zijn aanschijn;
Golvend dekt zijn baard zijn borstweer.
Op zijn hoofd den helm, den gouden;
In zijn hand de spere Gungnir,
Uit den wereldesch gekorven:
Yggdrasil, den boom der schepping.
Als een sterre glimt de staalspits,
Die hij uitstrekt tot gebieden:
- Machtgebaar van Wodans arrem.
Onder zijnen blauwen mantel
Blinkt zijn blanke wapenrusting.
Nijgend nadert hij tot Brunhild,
Zijn Walkure uitverkoren,
Aan wie hij den wil der Asen
Als gebod komt mededeelen.
Statig stapt hij tot zijn dochter,
Welke, toen zij hem ontwaarde,
Diep en onderdanig neerboog.
|
|