Het vierregelig gedicht in de Nederlandse letterkunde sinds de Renaissance
(1947)–J.D.P. Warners– Auteursrecht onbekend
[pagina 192]
| |
Hoofdstuk V
| |
[pagina 193]
| |
afgeleid worden, dat de inhoud door de eeuwen heen een zekere stabiliteit vertoont, een verschijnsel, dat ook kenmerkend is voor de Perzische kwatrijnen. Zo zijn de copla's een anonieme volkspoëzie, zoals slechts in primitievere samenlevingen gevonden wordt. Hoe nauwkeurig de vertalingen van dergelijke gedichtjes ook mogen zijn, we dienen wel voor ogen te houden, dat we te doen hebben met een litteraire vormgeving van moderne Nederlandse dichters, die over een taalbeheersing en litteraire cultuur beschikken, welke zeer ver af staat van een primitieve volkspoëzie. Er zijn aan een dichtkunst, die in het volkshart en de volksmond ontstaat, ontzaglijke voordelen en eveneens niet geringe nadelen verbonden voor den Nederlandsen lezer uit de twintigste eeuw. De voordelen zijn te zoeken in de rijke, uitbundige vormgeving, in de ongetemde hartstochtelijkheid, in het bloedwarme, wat voor een modernen dichter een bron van inspiratie en verjonging kan betekenen. Het verloren paradijs van de simpele directheid wordt hier opnieuw ontdekt. Dat achter deze directheid een zelfde diepte van gevoelens kan schuilen als in een geraffineerd kwatrijn van Boutens, behoeft geen betoog. De nadelen van een zo uitgebreide bundel copla's, als Hendrik De Vries ons gaf, bemerkt de lezer, indien hij er zich toe zet de gehele verzameling door te lezen: het mag misschien van een verdorven intellectualisme blijk geven, als we bekennen, dat na verloop van tijd onze aandacht begint te verslappen. Dit kan ten dele verklaard worden door de vierregelige vorm, die, indien de inhoud niet in eerste instantie reflexief is, te kort blijkt te zijn om de aandacht lang te boeien. Maar een veel belangrijker punt is dit: copla's zijn niet gemaakt om in grote hoeveelheden gelézen te worden, maar men moet ze horen zingen en zien dansen. Met dit feit voor ogen staan de zaken heel anders. Onze litteraire kwatrijnen vragen niet om de steun van muziek: componisten, die het werk van Leopold of Boutens zouden ‘verrijken’ met een melodie, zouden een overbodig werk doen. Muziek, poëzie en dans mogen eens in een ongedeelde cultuur een organische eenheid hebben gevormd (voor ons nog slechts te beleven in de opera, die niet toevallig de meest populaire kunstuiting is), voor het moderne litteraire gevoel bestaat deze eenheid - misschien helaas - niet meer. De kracht en de gloed van de copla's kunnen wij ons bij benadering | |
[pagina 194]
| |
voorstellen, indien we luisteren naar Spaanse liederen. Zodra muziek de poëzie steunt en draagt, veranderen spoorslags onze litteraire eisen. Zelfs de meest voorname poëzieaestheet kan genieten, om een Nederlands voorbeeld te geven, van een liedje bij de harmonica. Wie wel eens een Spaanse guitaar heeft horen juichen en kreunen, als is het maar op een gramofoonplaat, en daarbij de wonderlijke zangstemmen heeft gehoord, kan zich min of meer voorstellen, wat copla's in werkelijkheid kunnen zijn. Voordat we iets nader ingaan op de Nederlandse coplavertalingen, willen we herinneren aan de Spaansche Wijsheit van Huygens: 1309 meest tweeregelige vertalingen van Spaanse spreuken, met hier en daar een verdwaald kwatrijn, dat dubbel zolang is als het Spaanse origineel. De zeer bondige Huygens was enkele malen niet in staat de kortheid van deze spreuken te evenaren. Vele van deze gedichtjes vertonen een affiniteit met de copla's, indien althans de moralist Huygens tot zwijgen te brengen was. Zoals we bij het puntdicht telkens den dichter zelf aan het woord hebben gelaten om hem een rijmende definitie van zijn dichtsoort te laten geven, zo willen we ook hier enkele voorbeelden aanhalen van copla's op copla's. Hendrik De Vries geeft als inleiding op zijn bundel het volgende gedichtje:
Al zong ik het heele jaar door,
Iedere dag duizend keer,
En al had het jaar dertien maanden,
Hetzelfde lied kwam niet weer.
daarmee de onuitputtelijke rijkdom der volkspoëzie aangevend. De tweede copla is belangrijker: deze geeft het wezen van deze dichtkunst zo voortreffelijk weer, dat het onmogelijk lijkt een definitie te formuleren, welke treffender en directer is: de wijsheid van deze poëzie mag ruwer zijn dan die der geleerden, maar zij is ook ‘edeler, guller en ronder’:
't Volkslied groeit als een eeuwenoud wonder:
Ook in ruwheid en dwarsche verkeerdheid
Spreekt het edeler, guller en ronder
Dan veel verheven geleerdheid.
En de derde, niet vierregelige, copla bevat het diepste geheim van elk lied: het meezingen van een lied, dat de mens onderdeel maakt | |
[pagina 195]
| |
van een groter geheel, zondert hem tegelijk van de anderen af en doet hem eenzaam mijmeren over de betekenis der woorden, die hij onderzoekt op hun eigenlijke waarde; zo wordt het door velen gezongen lied de zucht, die uit eigen ziel oprijst:
Liedren, mijmrend meegezongen,
Spreuken, peinzend nagewogen,
Worden, door geheim vermogen,
Zuchten, eigen ziel ontwrongen,
Tranen ook, uit eigen oogen.
Deze individualiserende trek lijkt kenmerkend voor de Spaanse volkspoëzie: het persoonlijk-lyrische is voor haar karakteristiek. Deze eigenschap miste het Nederlandse puntdicht in de meeste gevallen. Nog scherper komt deze eigenschap uit in het openingskwatrijn van het bundeltje Voor twee stuiver anjelieren, van Werumeus Buning:
Een copla is heet als vuur
Ze duurt maar drie seconden
Kort als de steek van een mes
En wie ze maakt draagt de wonde.
Natuurlijk denken we hier aan het Nederlandse steekdicht, waarvan het felle en venijnige de kern vormt; maar niet den toehoorder of den lezer wordt een steek toegebracht in het Spaanse liedje, maar den maker: de copladichter treft in laatste instantie zichzelf. Elders lezen we:
Een copla is een zucht
Van wie te trots is te zuchten.
Ook deze prachtige regels zijn instructief: de zucht waarvoor de dichter zich geneert, kristalliseert tot een gedichtje (wat we ook bij Jacob Israël De Haan lazen). Van een wonderlijke paradoxale bekoring is ook dit kwatrijn, dat speurt naar het wezen van deze poëzie:
Er zijn meer coplas geschreven
Dan er sterren staan in den nacht.
De wereld is donker gebleven,
Daarom schrijf ik vannacht.Ga naar voetnoot1.
| |
[pagina 196]
| |
Hier spreekt de dichter over de diepste betekenis der poëzie. Zij is nutteloos en niet in staat de donkere werkelijkheid in feite te veranderen en toch kan dit hem niet verhinderen zijn beelden te vormen en gedachten uit te spreken: de wereld blijft donker, de copla's brengen geen licht, maar de dichter werkt koppig voort. De geciteerde vijfregelige copla van De Vries vindt bij Buning zijn supplement:
Wat is de pracht van een copla?
Dat iedereen zegt: dat zei ik!
Dat de dichter betaalt met zijn bloed,
En dat iedereen zegt: dat lij ikGa naar voetnoot1.!
Wij vinden hier een zelfde grondgedachte: het lied van het volk is het lied van het eigen, persoonlijke leven.
Hoe uitgebreid en gevarieerd de inhoud van Hendrik de Vries' coplaverzameling is, bewijst de uitvoerige ondertitel: Zeven honderd Strijdliederen, Kerkelijke liederen, Passieliederen, Spreuken, Vermaningen, Beschuldigingen, Soldaten- en Gevangenisliederen, Liefdesmijmeringen, Serenades, Klachten, Schimp- en Vloekverzen, Kinderrijmen, Studentenliederen, Fuifliederen, Bezweringen, Dreigementen en Tumulten van het Spaansche volk. Wij kunnen elk der groepen hier niet bespreken en een indeling, zoals we die beproefden voor het Nederlandse epigram, zou schipbreuk lijden. En wel om deze reden: de copla's vormen, ondanks hun uiterlijke gevarieerdheid, veel meer een geheel dan een puntdichtverzameling. Het epigram was vaak een gelegenheidsgedicht, een poëzie der uiterlijkheid, de copla's zijn altijd in de eerste plaats lyriek en deze lyrische grondtoon is zo overheersend, dat een indeling naar uiterlijke kentekenen moet falen. Daarmee is de bijzondere plaats der copla's temidden der kwatrijnen getekend: noch een uiterlijke aanleiding, noch ‘het zinnende verstand’ zijn de oorzaak van ontstaan, maar de bewogenheid van het hart om eigen en anderer leven laat den dichter zingen en treuren. Hoewel er tussen de verschillende soorten copla's geen nauwkeurige grenzen getrokken kunnen worden, komt het ons toch voor, dat de liefde de boventoon voert en dat in het bijzonder het liefdesleed zeer vaak bezongen wordt. Het smachten naar en het treuren om de geliefde vinden we in de meest fantastische modulaties, zo | |
[pagina 197]
| |
direct uit het hart, zo door en door romantisch, zo zonder enige terughoudendheid, dat elkeen zich gewonnen moet geven.
En leen me het licht uwer oogen
voor 't stemmen van mijn guitaarGa naar voetnoot1.
kan geen dichter uit onze tijd meer zeggen, maar hier draagt het de bekoring van romaneske eenvoud; en in de copla's is het nog mogelijk, dat de minnaar de naam van zijn geliefde in de sterren leest. De liefde is ook hier een onuitputtelijke bron van vermaak en spot:
Ik hoorde van een priester:
‘Jij bent rank als een anjelier.’
Ik zei: ‘Eerwaarde vader.
Dat staat zeker niet in 't brevier’Ga naar voetnoot2..
Dit kwatrijn staat dicht bij onze puntdichten, met dit verschil, dat de moraal hier verzwegen aanwezig is. Ook het religieuze element is een belangrijke plaats ingeruimd, of liever: het vormt de achtergrond, waarvoor het gewone leven zich afspeelt, en het is ook het zuurdesem, dat het gehele bestaan doortrekt. Verdriet en vreugde, opstandigheid en gepassioneerdheid zijn aardse levensfuncties, welke de mens slechts gedeeltelijk en tijdelijk vervullen, maar nooit het laatste woord spreken. De copladichter weet zijn bestaan geborgen in de goddelijke gang der levensen wereldgebeurtenissen, waardoor hij tenslotte niet verantwoordelijk is voor zichzelf en zijn medemensen. In deze ongeschonden en een eenheid vormende levens- en wereldbeschouwing heeft alles zijn eigen plaats. Juist door deze omstandigheid zou het onjuist zijn, de thematiek der copla's uiteen te rafelen, waarbij gescheiden zou worden, wat niet te scheiden is. Wat de copla's van alle andere kwatrijnen onderscheidt is, dat de Spaanse dichters in staat zijn in vier regels de zuiverste lyriek te laten opklinken. Bijna op elke bladzijde van de verzameling van Hendrik De Vries vinden we er voorbeelden van. We citeren nog een willekeurig voorbeeld:
Wanneer ik je draag in mijn armen
Denk ik vaak in stilte na:
Wie zal over jou zich erbarmen
Als ik misschien sterven ga?
| |
[pagina 198]
| |
Een enkel woord nog over de verschillende vertalingen van de copla's in het Nederlands. Helman vertaalde er slechts een gering aantal en daarom lieten we zijn werk hier buiten beschouwing. De vertalingen van Werumeus Buning zijn in het algemeen minder dan die van De Vries: het puntdichterlijke en het haast stotend ‘volkse,’ ongetwijfeld een kant van deze gedichtjes, overheerst zozeer, dat van het zuiver lyrische minder te bespeuren is. Het komt ons voor, dat Hendrik De Vries het wezen der oorspronkelijke copla's het meest benaderd heeft. Zijn bundel is werkelijke volkspoëzie gebleven: ongelijk van waarde, vermoeiend door het weinig geselecteerde, maar in zijn eindeloze variatie van stemmings- en gemoedsbeelden, in donkere en tegelijk lichtende toon, een zeldzame verrijking van onze moderne, vaak te zwaarwichtige, poëzie. |
|