Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1
(1968)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd3. G.J. VossiusGerard Johan Vossius (1577 Heidelberg-1649 A'dam) schreef in 1641 zijn De theologia gentili, een der belangrijkste mythologische werken uit de hele 17e eeuw. De volledige titel luidt: De theologia gentili et physiologia Christiana sive de origine ac progressu idololatriae. A'dam 1641, 4o. Vossius onderscheidt zich ten duidelijkste van zijn zeventiendeeeuwse collega's, die wij naast hem in het geding brengen: zijn uitgangspunt van de behandeling der Bacchusmythologie is niet de geschiedenis van Bacchus zelf, doch die van Mozes. Bovendien is Vossius ook meer een verteller dan alleen maar een encyclopedisch geleerde en speculatief etymoloog. Hij is naar het oordeel van de nog geleerdere Bochart een eenvoudig man geweest, en dat oordeel heeft de franse collega van Vossius vermoedelijk uit | |
[pagina 133]
| |
de geschriften van de amsterdamse hoogleraar geput en dat wel zeer terecht. Vossius lijkt ons een gemoedelijk man, maar ook een duidelijk verdediger van zijn standpunt: het Oude Testament is de oorsprong van de griekse mythologie die de waarheid ten dele handhaaft, ten dele vervaagt en onduidelijk maakt. Tenslotte: hebreeuwse woorden vinden we in ons fragment slechts bij uitzondering.
Na een inleiding over Apis vertelt Vossius over Bacchus het volgende: de oudste Liber, de uitvinder van de wijn, is eigenlijk Noach; de jongste is de kleinzoon van Cadmus, dus de zoon van Semele. De middelste is de indische Bacchus die zonder meer te identificeren is met Mozes, wat het centrum vormt van de gehele gedachtengang van Vossius; India is dan hetzelfde land als Arabië of Aethiopie. Door deze identificatie speelt nog een andere: deze Bacchus-Mozes is ook Osiris: Men kan Mozes de arabische Osiris en de arabische Liber noemen. Na deze inleidende opmerkingen wendt Vossius zich geheel tot het bijbelse Mozesverhaal, aangevuld met contemporaine gegevens uit klassieke en andere auteurs. In tegenstelling tot het bijbelse verhaal wordt de farao die in de bedoelde tijd regeerde met name genoemd: Busiris, een naam die alleen in griekse bronnen voorkomt en die dus niet in de egyptische geschiedenis of mythologie figureertGa naar eind30.. We zullen ons niet begeven in de pogingen van Vossius om deze farao chronologisch te fixeren: ongeveer 1458 voor Christus. Hoe het hier dan ook in finesses mee gesteld zij: ten tijde van Busiris verschijnt het edict dat uitroeiing van de pasgeboren zonen der Israëlieten beoogt, vertelt Vossius op zijn eenvoudige wijze. En hij gaat aldus verder: Jochabed, een dochter van Levi, en vrouw van Amram, baarde een zoon, die waarschijnlijk op de achtste dag besneden werd. Welke naam het kind toen kreeg vertelt de Heilige Schrift niet, maar Clemens AlexandrinusGa naar eind31. zegt dat zijn ouders hem Joachim noemden. Na drie maanden moest zijn moeder wel maatregelen treffen terwille van het lijfsbehoud: | |
[pagina 134]
| |
ze liet hem in een kistje leggen, in het hebreeuws tēbhāh, in het grieks ϑήβη. De moeder laat vervolgens, steunend op de goddelijke voorzienigheid (misschien ook op een orakel) het mandje met het jongetje in de Nijl deponeren, d.w.z. tussen het riet. Haar dochter Maria had ze opgedragen vanuit de verte de afloop gade te slaan. Nu had God beschikt dat de dochter van de koning met haar gespelen er op uit gegaan waren om zich te baden; de dochter heette ThermutisGa naar eind32.. Zij ziet, tussen papyrus en riet zich schuilhoudend, het mandje of misschien heeft ze het huilen van het kindje gehoord. Zij laat het bij zich brengen: het was een knappe jongen en deste gereder was haar medelijden, hoewel ze gemakkelijk uit het harde edict van haar vader, of uit de besnijdenis kon opmaken dat het een israëlitisch kind was. De besnijdenis was immers in die dagen in Egypte nog niet bekend. Ondertussen komt zuster Maria aanrennen en deze vraagt (door haar moeder aldus geïnstrueerd) of de prinses het goed vond dat een hebreeuwse vrouw als voedster in dienst genomen zou worden. De toestemming wordt gegeven en zo werd het kind toen weer aan zijn moeder overgedragen, die vervuld was van vreugde, toen ze haar kind weer bij zich had. En dan schrijft Vossius: Laten we met die gegevens nu vergelijken wat ten aanzien van Bacchus' geboorte de heidenen hebben overgeleverd. Vooreerst: de Egyptenaren vermelden dat Liber bij hen geboren is. Bewijsplaats alweer de Orphische hymneGa naar eind33.: Tesamen met uw moeder de Godin, de in het zwart gehulde vererenswaardige Isis, bij de stroom van Egypte tesamen met de dienstmaagden, of in Vossius' latijnse vertaling: Cum tua matre Dea, nigrum ferente Iside veneranda,
Aegypti apud undam cum ancillis nutricibus.
Het is natuurlijk moeilijk om deze regels direct in verband te zien met Mozes, maar Vossius maakt er zich elegant vanaf: Ubi et aquae videmus meminisse: wij zien dat hij (de dichter) ook aan het water gedacht heeft. Maar aan deze kleine tussenzin wordt | |
[pagina 135]
| |
veel meer toegevoegd: na Egypte met Mozes en Bacchus nu ook Griekenland: In Laconië is bij de Brasiaten, de inwoners van Brasiae, de gedachtenis aan de ark gevierd. Bij hen leefde een oude overlevering dat Liber, zodra hij geboren was, in een kistje in het water gezet isGa naar eind34.. Elders, aldus Vossius, heb ik aangetoond dat de Laconiërs of nakomelingen van Abraham waren of althans Canaänbewoners; later hebben priesters gemeend dat eer en aanzien van hun eigen stad groter zou worden als ze verzonnen dat wat in Egypte gebeurd was bij henzelf had plaats gegrepen. Vossius legt, we zouden willen zeggen, terloops grote historische verbanden en hij geeft aanschouwelijk onderwijs in de innerlijke eenheid van Bijbelverhaal en mythologische overlevering, half waarheid en half verzinsel. Over het kistje, waarin Liber opgeborgen was, nog het volgende: door de branding spoelde het aan het water prijsgegeven kistje aan wal en de oorspronkelijke naam van de stad, Oreatae, werd gewijzigd in Brasiae, ἀπὸ τοῦ ἐϰβεβράσϑαι, door de zeebranding aan de kust spoelen. Een afschaduwing van de moederlijke smart door het verlies van de zoon en van de vreugde door het hervinden, trof men ook in de plechtigheden van Osiris aan. En dan heeft Vossius zijn eerste kunstgreep volledig tot stand gebracht; Mozes-Osiris en Liber zijn als trits gegeven. Vossius' uiteenzettingen over de naam Mozes volgen we zeer verkort: naar de bekende etymologie betekent Mozes: uit het water gehaald. Vossius voelt daar meer voor dan voor de opvatting van Flavius JosephusGa naar eind35. die, omdat de Grieken schrijven Μωυσῆς, geloofd heeft dat de naam komt van het syrische μῶ, aqua en ὑσής, servatus. Het bekende gegeven volgt dat de naam van Mozes ook voorkomt in de feesten van Liber, want Orpheus noemt in zijn hymnenGa naar eind36. Liber: Mises, wat slechts één klinker van de ware naam afwijkt. Ook de naam Moso van Alexander Polyhistor wordt meegedeeldGa naar eind37.: een vrouw die de joden wetten gegeven heeft. Of dit kwaadwillige vervalsing of onkunde geweest is van de heidenen weet Vossius niet te zeggen. | |
[pagina 136]
| |
Er is in ditzelfde verband nog een gegeven. PlutarchusGa naar eind38. vermeldt dat Osiris Palaestinus genoemd is. Misschien is het een fabel, maar wat zou de herkomst van die fabel zijn als het niet een hebreeuwse jongen betrof, als de Hebreeën niet uit Palestina of Kanaän naar Egypte waren getrokken? En daarmee is de zaak voor Vossius rond. Bacchus' bijnaam βιμάτωρ, bimater, komt nu aan de orde. Mozes had naast zijn eigen moeder de dochter van de Farao tot moeder, zoals Ex. 2:10 meldt:.. zo bracht zij het tot Farao's dochter, en het werd haar ten zoon.... Vossius verwijst ook naar het boek HandelingenGa naar eind39., waar Stefanus hetzelfde zegt en daar ook nog iets zeer belangrijks aan toevoegt: Mozes werd grootgebracht in alle wijsheid en geleerdheid der Egyptenaren. Als aanvullende commentaar daarop citeert Vossius vervolgens ClemensGa naar eind40.: deze meent dat Mozes aldus ook wiskunde en medicijnen onderwezen kreeg. Hoewel Vossius hier niet verder op ingaat, dienen we er toch even op te wijzen dat het belang van deze laatste opmerkingen bijzonder groot is: Egypte onderwijst Mozes, maar later onderwijst Mozes Egypte. Over de schoonheid van Mozes het volgende: Ex. 2:2 spreekt daarover, zoals Diodorus SiculusGa naar eind41. over de schoonheid van Bacchus spreekt. Flavius JosephusGa naar eind42. levert over dat Thermuthis Mozes adopteerde omdat hij goddelijk van schoonheid en edel van aanleg was. En weer een andere getuige TrogusGa naar eind43.: Haar zoon was Mozes, die behalve dat hij de kennis van zijn vader had geërfd, ook nog de schoonheid van zijn gestalte tot aanbeveling had. Nu de berg Nysa in Arabië, waar Liber heet opgevoed te zijnGa naar eind44.. De homerische hymne, die Vossius citeert, spreekt van de berg als liggend in de buurt van Egypte en ver van Phoenicië af: de latijnse vertaling luidt: Nysa jacet quaedam, mons silvis floridus altis
Phoenice procul, Aegypti stagnantis ad undas.
| |
[pagina 137]
| |
Over naar de bijbelse geschiedenis: tussen Phoenicië en Egypte in ligt Arabië, en in dit laatstgenoemde land liggen zowel de woestijn Sin als de berg SinaïGa naar eind45., de zo bekende berg van de wetgeving. Een simpele verandering in de volgorde der letters brengt deze namen dan weer tot een eenheid: Sina en Nysa. Gevolgtrekking: Het is waarschijnlijk dat Liber's kinderjaren in Arabië moeten worden gelocaliseerd, omdat Mozes veertig jaren in de arabische woestijn doorbracht; in die woestijn is de berg Nysa zeer bekend, vanwege de beroemdheid van de berg Sina, waar de wet gegeven is. Nu is er voor Vossius nog één moeilijkheid: komt Liber nu uit Egypte of uit Arabië? Van Orpheus leerden we toch dat hij uit Egypte kwam! Vossius geeft het simpele antwoord: Maar dat anderen meenden dat hij in Arabië is opgevoed komt daarvandaan dat Mozes vanuit Arabië, waar hij veertig jaren ballingschap doorbracht, naar Egypte terugkeerde en van dat land uit zich voor de Israelieten als leidsman naar Arabië opwierp. Eenvoudiger kan de redenering niet zijn, als men met Vossius maar eerst onomstotelijk aanneemt dat Liber Mozes was. Als men dit eenmaal aanvaardt, is het alleen maar noodzakelijk de Libergeschiedenis naar die van Mozes te plooien en te schikken. Het a priori van Vossius dient welbewust in onze gedachten te blijven: Liber is een min of meer duidelijke Mozesfiguur. Bij zulk een suppositie zijn er geen onoplosbare moeilijkheden. Een gedetailleerder onderzoek volgt. Mozes vlucht uit Egypte naar Midian als hij een Egyptenaar gedood heeft. Ook Bacchus vlucht (de z.g. exilia Liberi) vertellen PlutarchusGa naar eind46. en TheodoretusGa naar eind47.. Na veertig ballingschapsjaren keert Mozes terug om de Israelieten weg te voeren uit hun ballingschap. Ook Liber zoekt een weg door de Rode Zee, zoals Nonnus meldtGa naar eind48.. Als Mozes de Rode Zee is doorgetrokken moet hij allerlei oorlogen met de vorsten van Arabië voeren. Zo verging het Bacchus ookGa naar eind49.: de koning der Arabieren Lycurgus besloot in het geheim Bacchus en de zijnen te vernietigen. Vossius weet wel dat deze Lycurgus in het algemeen koning van Thracië genoemd wordt, | |
[pagina 138]
| |
maar een plaats uit NonnusGa naar eind50. brengt hem tot deze afwijkende lokalisatie. De strijd tussen Lycurgus en BacchusGa naar eind51. komt even ter sprake, en Vossius tikt Nonnus op de vingers wegens het door elkaar halen van meerdere Bacchussen. DiodorusGa naar eind52. is ook voor Vossius de zegsman dat Bacchus met vrouwen in zijn leger voorttrok; Mozes trok met de gehele israelitische bevolking, dus ook met vrouwen door de woestijn. Een nieuw Mozes-Bacchusgegeven: Orpheus noemt Bacchus ϑεσμοφόρον, legiferumGa naar eind53., wetgevend; Mozes was de wetgever van de joden: hem werd de dubbele wet toegeschreven wegens de dubbele tafels van de dekaloog (δίπλαϰα ϑεσμόν)Ga naar eind54.. Liber wordt in de Orphische hymnenGa naar eind55. ταυρομέτωπος genoemd, tauri frontem habens, en ook ταυροϰέρως, tauricornisGa naar eind56., en ϰερασφόρος, corniger, horendragendGa naar eind57.. Naast die gegevens kunnen nog andere bewijsplaatsen worden gelegd, o.a. EuripidesGa naar eind58.. En dan terug naar Mozes: dit detail van Bacchus' uiterlijk sproot blijkbaar voort uit de overlevering dat Mozes' gelaat toen hij van de Sinaï terugkwam, stralen droeg, die men toen als horens uitgelegd heeftGa naar eind59.. De bijbelplaats geeft: keren, grieks: ϰέρας, lat. cornu. Vossius weet dat de Vulgaatvertaling tot deze foutieve interpretatie aanleiding gegeven heeft: daar lezen we over de gehorende Mozes, waaruit de onnozele schildergewoonte ontstaan is, die Mozes met twee horens afbeeldt. Het rots-water-wonder van Mozes is bekend uit de BacchaeGa naar eind60.. Numeri 21 komt ter sprake: God stuurde op het volk vurige slangen af, die velen doodden; Mozes richtte op Gods bevel een koperen slang op, die berouwvollen redde. Hiervan is de usance afgeleid om in Bacchus' eredienst zich het hoofd met slangen te omwikkelen, waarmee werd aangetoond dat voor de ingewijden de slangen niet nadelig warenGa naar eind61.. Nu de trouwe makker van Mozes: KalebGa naar eind62., naar Vossius zegt, alleen al daarom zeer bekend omdat hij en Josua als enigen trouw waren van de uitgestuurde verspieders. Kaleb betekent dan hond, in de Septuagint vertaald als ἄνϑρωπος ϰυνιϰός, waar Vossius deze aardige opmerking aan toevoegt: ‘hoc est, avarus: ut Belgis talis | |
[pagina 139]
| |
“hondsch” dicitur.’ Conclusie: Zo heeft Liber een hond tot gezel, omdat Kaleb hond betekent. Dat deze hond een heel bijzondere was doet eigenlijk in ons verband niet zo veel ter zake, maar het is toch wel interessant te weten dat het geen gewone hond was, maar een cadeau van Pan, de heer en meester van de gehele natuur; de hond was begiftigd met rede, zoals Nonnus vertelt en wordt later een sterrebeeld, met de naam Maira.Ga naar eind63. Hier kan Vossius ook zijn geleerde collega Sanford (‘pereruditus Anglus Sanfordus’) citeren die ingenieus veronderstelt dat Maira de zuster van Mozes is: Maira wordt immers met metathesis Maria! Volgens JosephusGa naar eind64. heette de man van de zuster van Mozes Hur en daarom houdt men die weer voor Horus, maar Hur kan ook Aaron zijn, de broeder van Mozes en het zou nog beter in het systeem passen, aldus steeds Vossius, als Horus een broer of familielid van Osiris was. De egyptische overlevering vermeldt dat hij de zoon van Isis en Osiris was. Nog één detailpunt van Vossius' bespiegelingen dient genoemd: het bacchische hondje (d.w.z. Kaleb) wordt sterrenbeeld, dat (wonderlijk genoeg bij Nonnus) de wijndruiven zal doen rijpen. En Kaleb uit de Bijbel behoort tot de twaalf die het beloofde land voor de Israelieten gingen verspieden en die een uitzonderlijk grote druiventros uit dat land meebrachten. Zo heeft Vossius een nauwsluitende parallel getrokken tussen de verspieder Kaleb en het hondje van Bacchus. Alhoewel Noach naar de mening van de geleerde Vossius de uitvinder van de wijn geweest is, en Noach derhalve de assyrische en indische Liber der Oosterlingen is, zijn er ook goede redenen om Mozes de naam Liber te geven: hij bracht zijn volk naar een land, niet alleen overvloeiende van melk en honig, maar ook van wijn. En hier citeert Vossius regels uit Euripides' BacchaeGa naar eind65.: Fluit vero lacte terra,
Fluit etiam vino, fluit et apum
Nectare: Syriaci vero ut Libani fumus.’
| |
[pagina 140]
| |
De vlakte stroomde van melk, stroomde van
wijn en stroomde van bijennectar, gelijk
reukwerk van de syrische Libanon.
En met de vraag hoe groot de druiven waren die de verspieders meebrachten uit het beloofde land, eindigt Vossius' Bacchusverhaal. |
|