Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1
(1968)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
IV. De zeventiende eeuw1. H. SanfordIn zekere zin is Hugh Sanford († 1607) nauwelijks een zeventiende eeuwer te noemen; maar zijn werkwijze is dezelfde als we zo dadelijk bij zijn geleerde collega's van de zeventiende eeuw zullen vinden. Over zijn leven is weinig bekend: hij was predikant in Engeland en begon aan een werk dat werd voltooid door een andere geestelijke n.l. Robert Parker (1564-1614), die na Sanford's dood gedwongen werd Engeland te verlaten en zich naar Holland en wel naar Leiden begaf. Het boek komt in 1611 te Amsterdam uit bij Aegidius Thorpius onder de titel: De descensu Domini Nostri Jesu Christi ad Inferos libri quatuor. De werkwijze van Sanford is duidelijk anders dan die van de zestiende eeuwers. Dat wordt reeds duidelijk als hij twee voorgangers noemtGa naar eind1.: Becanus en Montanus. Het is overbodig over deze twee geleerden hier uitvoerig te schrijven, maar een enkele opmerking, afgestemd op Sanford's belangstelling, kan hier volgen. Goropius Becanus (1518-1572) poneerde als stelling dat Vlaams de taal van het paradijs was, een opvatting die niet alleen bij deze schrijver voorkomt, maar in algemene zin en in breder verband een grote direkte of indirekte invloed gehad heeft. Uitgangspunt is de zekerheid dat de eerste mensen in het paradijs woonden, dat er op geen andere plaats zo lang geleden mensen bestonden en dat dus de paradijstaal de oudste was. Als alle mensen van de paradijsbewoners afstammen is het dus duidelijk dat alle talen van de paradijstaal afkomstig zijn en dus ook alle een aanwijsbare samenhang vertonen. Het is minder belangrijk Becanus' stelling hier nader uit te werken, dan dit algemeen gegeven hier even aan te stippen. Het zal Becanus te doen geweest zijn om zijn eigen taal als de oudste te zien, maar de samenhang van alle talen is de grondgedachte. | |
[pagina 120]
| |
Benito Arias Montano (1527-1598) is een spaans geleerde, wiens hoofdwerk aldus getiteld is: Antiquitates Iudaicae, in 1593 te Leiden uitgegeven. Sanford noemt de namen van deze twee geleerden, omdat zij evenals hij voor de bewijsvoering van de samenhang der talen en ook der culturen o.a. een werkwijze gebruikten, die onze auteur noemt: anagrapsis. Dit woord lijkt niet klassiek: voor deze vorm geven de lexica: ἀναγραμματισμός samenhangend met het werkwoord ἀναγραμματίζω, ‘write the letters of a name in direct and then in reverse order; transpose the letters of one word so as to form another’, aldus Liddell-Scott, die aantekenen onder het eerst genoemde woord: ‘transposition of this kind’. Letteromzetting levert volgens deze werkwijze wijsheid op. We noemen het beroemde voorbeeld: Roma-Amor. Of het reeds meerdere malen door ons tegengekomen Hera-Aer. Of een modern voorbeeld: Achterberg zou er geen bezwaar tegen gehad hebben de titel van een gedicht Moordballade om te zetten in Droomballade, omdat deze woorden met dezelfde letters geschreven werden en dus ook een samenhangende betekenis hebben. We stappen van dit in theorie belangrijke onderwerp af, we komen er in het praktische gebruik ervan spoedig op terug. Nog één opmerking vooraf: het geloof in het paradijsverhaal houdt in dat de mensheid met één taal begonnen is. Ondanks de toren van Babel is er dus een samenhang tussen alle talen te veronderstellen. Zo is het mogelijk geweest latijnse, griekse en ook hebreeuwse woorden te etymologiseren, alsof ze uit één taal afkomstig zijn. Deze manier van doen is alleen op deze grond aanvaardbaar. We zullen bij de behandeling van zeventiende-eeuwse geleerden hiervoor dan ook materiaal te over tegenkomen.
De hierboven in het kort ontwikkelde gedachte past Sanford eerst toe op aardrijkskundige namen, maar voor ons doel is het veel belangrijker dat hij van mening is dat de anagrapsis eveneens toe- | |
[pagina 121]
| |
pasbaar is op goden en hun namen: naar zijn mening is het griekse godenpantheon bijna geheel aan Egypte ontleend en de egyptische godsdienst heeft veel te maken met die van de joden. Ook deze opvatting moet hier kort, te kort, even nader bekeken wordenGa naar eind2.. Naar chronologie, zoals die in de zeventiende eeuw gehanteerd wordt, is de oudste godsdienst van de wereld die van het Oude Testament, dus de joodse religie. Alle andere godsdiensten zijn van jonger datum en hebben zich onder joodse invloed ontwikkeld: eerst de egyptische, daarna de griekse en romeinse. We zijn de conclusie, die daaruit getrokken kan worden, al tegengekomen: alle latere godsdiensten dragen de sporen van de ware oudste religie, de joodse, die op haar beurt weer zo nauw verwant is aan de christelijke godsdienst van zo veel later datum. Sanford gaat uit van een eindeloze wederzijdse beïnvloeding der religies.
Caput 17 begint al onmiddellijk met twee anagrapseis, waaruit blijken moet dat de joodse godsnaam Jehova door de Grieken overgenomen is als Iacchus, waaruit dan weer Bacchus ontstaan zou zijn. Voor ons als uitgangspunt uiterst belangrijk: Jehova, de ware God, vindt zijn weerslag in de griekse Bacchus. Sanford begrijpt wel degelijk dat een dergelijk gelegd verband vele weerstanden kan ontmoeten. Hij gaat tot de aanval over: Ongeletterden die er zich aan ergeren dat van de naam Jehova zulk een obscene god als Bacchus afkomstig is, ergeren zich ten onrechte, want er ligt, om zo te zeggen, een antwoord klaar! En dit antwoord heeft als grondslag deze gedachte: Bacchus is een verbasterde, wellicht gedegenereerde Jehova. Als de Ouden bij hun drinkgelagen Hie en Euios roepen (twee exclamaties die zonder twijfel met de naam Jehova samenhangen), hebben ze zeker niet bedoeld de wijngod, die als grondlegger van alle mogelijke schaamteloosheid, brooddronkenheid en ontucht kan worden beschouwd, bij name aan te roepen, maar veeleer de leidsman naar schaamte, fatsoen en matiging, de ware God, opdat door zijn aanwezigheid de mensen op het hart werd gebonden | |
[pagina 122]
| |
hun feestdagen fatsoenlijk, nuchter en vreedzaam te vieren. Later wordt dat anders. Toen werd het gewoonte sterfelijke mensen met goddelijke eer te bekleden en misschien waren die mensen wel grote schelmen. Sanford's bedoeling is duidelijk: oorspronkelijk riepen de Grieken de ware God aan bij hun feesten, later substitueren ze Bacchus voor de ware god en wordt de aangeroepene macht een tot god verheven mens. Hier speelt dus de naamovereenkomst Jehova-Bacchus een grote rol. God wordt vergeten, de oorspronkelijke overlevering gaat teloor, en een Bacchusdienst komt er voor in de plaats. En, zegt Sanford, dat is alleen mogelijk door die naamsverandering. En hij heeft nog een aardrijkskundig-historische reden, die dit alles aannemelijk kan maken: Bacchus is een god uit Thebe, maar de oorspronkelijke woonplaats van de Thebanen lag bij Sidon, dus zeer dicht bij het land der joden. Zij waren dus vertrouwd met de joodse religie. Als de Thebanen later Semele's zoon tot god wilden verheffen, ligt het voor de hand dat ze niet alleen de aanroepen en de namen, maar ook de feestdagen en de ceremoniën en de heldenfeiten uit de overleveringen van de joden puurden, gelijk een bij de honig uit de bloesem. Zo komt het dat we wat in de Heilige Schrift aangaande de Jehova-vereerders vermeld wordt, verward en tot mythe gemaakt bij de Grieken, op Bacchus overgebracht vinden. Dit alles wordt nog door Sanford aannemelijker gemaakt met behulp van een citaat uit de oudchristelijke auteur LactantiusGa naar eind3.: Wat de dichters vertellen is wel waar, maar het is door zekere verhulling van schone schijn bemanteld. Het is Lactantius' mening, aldus Sanford, dat in het bijzonder die schone schijn bij godennamen gebruikt werd en dat de leugens der dichters niet in de feiten, maar in de namen gelegen zijnGa naar eind4.. Sanford vindt de nieuwe namen voor de goden priesterverzinsels; hij acht het echterzeker dat diezelfde priesters van de eigenlijke waarheid op de hoogte waren, maar het gewone volk bleef de waarheid onbekend. De auteur verwijst ter staving naar de god Harpocrates, een god die afgebeeld wordt met de vinger aan zijn mondGa naar eind5.. | |
[pagina 123]
| |
Aan dit alles hebben we weinig toe te voegen: het fundamentele belang van Sanford's inzichten is duidelijk. Slechts één opmerking: de stad Thebe zou gesticht zijn door Cadmus, de zoon van de koning van Phoenicië, of zoals hier uit Sidon afkomstig. Met zijn mensen gaat hij naar Griekenland, vol van herinnering aan de joodse godsdienst. Ziedaar de mogelijkheid dat in Griekenland via Thebe deze religieuze kennis bleeft voortbestaan. Daar komt nog bij dat Cadmus de phoenicische letters mee naar Griekenland zou genomen hebben en aldus zouden zijn onderdanen hun kennis hebben kunnen opschrijven. Er volgt een samenvattende opvatting, die wel enig opzien wekt: Wie zou werkelijk in deze Bacchustheologie de ware achtergronden ieder afzonderlijk willen nagaan? Ware het geen rhetorische vraag, wij zouden daar hartgrondig ‘wij’ op willen antwoorden. En dan lezen we: Laat hij tot het inzicht komen dat de ware Bacchus Mozes of de ware God van Mozes is. De tweede mededeling ligt meer in de lijn der waarschijnlijkheid van dit betoog dan de eerste: als de mythologie is wat Sanford in den brede heeft betoogd, zouden we inderdaad de God van het Oude Testament kunnen ontdekken in de Bacchusmythologie; de overgang dat Bacchus Mozes zou zijn in bedekte vorm is nieuw en onverwacht. Toch komt Sanford weer terug op de gedachte dat Bacchus alles te maken heeft met God, of zoals we beter kunnen zeggen: met Christus. Wij lezen dat niemand er aan twijfelen moet of om der wille van de Deus Optimus Maximus is aan Bacchus datgeen ten deel gevallen, wat Diodorus SiculusGa naar eind6. over hem (Bacchus) vertelt. Sanford gaat hierover aldus verder:... allen zijn het over Dionysus eens, zij weten eens en voor goed dat hij alleen onsterfelijk is, omdat er niemand bestaat, noch Griek, noch Barbaar, of hij heeft diens weldaden en genade aan den lijve ondervonden, daarmee de opmerking van Diodorus vertalend. Als we het hierboven weergegevene nogmaals mogen samenvatten: Bacchus is God, is ook Christus en, dat zal nog omstandig | |
[pagina 124]
| |
blijken, hij is ook Mozes. Sanford acht het echter een foutieve conclusie nu te willen beweren dat de joden Bacchus hebben vereerd: Het tegengestelde is veeleer waar en eveneens is het waar dat hebreeuwse woorden zich verspreid hebben over alle mogelijke talen. Alle overeenkomsten die hiervan het gevolg zijn laten maar één conclusie toe: De God der joden is in schijnvormen aan de Grieken bekend. Alle ouden hebben een en eenzelfde theologie bezeten, die de Grieken tot mythologie vervormden. Het komt er dus op neer dat alle griekse kennis aan de pure waarheid ontleend is en in strijd met diezelfde waarheid is opgebouwd. | |
Enkele voorbeeldenGa naar eind7.In de Orphische hymnen komt Mises voorGa naar eind8., die in het eerste vers Dionysus, in het vierde λύσειος Ἴαϰχος wordt genoemd. Voor Sanford is het geen vraag of hier van Mozes gesproken wordt! Dat is alleen een kwestie van orthografie. Deze auteur is dichter bij de waarheid dan Alexander PolyhistorGa naar eind9., die verzekerde dat er bij de Hebreëen een vrouw is geweest, genaamd Moso, die de wet aan dit volk gegeven heeft. En het vervolg van deze orphische tekst maakt het voor Sanford zonneklaar dat hier inderdaad van Mozes alleen gesproken wordt, met name van Mozes' wieg. Er volgt dit citaat uit genoemde Orphische hymneGa naar eind10., de griekse tekst in arabische letters overgezet. ἢ ϰαὶ πυροφόροις πεδίοις ἐπαγάλλεαι ἁγνοῖς
σὺν σῆ μητρί ϑεᾷ με7glανηφόρῳ Ἴσιδι σεμνῆ,
Αἰγύπτον παρὰ χεῦμα σὺν ἀμφιπόλοισι ριϑήναις
of als gij u beroemt op de tarwedragende gewijde vlakten
in het gezelschap van uw goddelijke moeder, de in het
zwart gehulde gewijde Isis, bij de stroom van Egypte te
samen met uw dienaressen, uw voedsters.
De moderne lezer kan met enige moeite deze plaats wel in ver- | |
[pagina 125]
| |
band brengen met het befaamde verhaal van Mozes in het biezekistje op de Nijl. Het heeft geen zin op deze regels een moderne commentaar te citeren, maar het is zeker dat er van Dionysus sprake is. Sanford concludeert, met nog een ander voorbeeld dat het verhaal van de kleine Mozes aan andere volkeren bekend is geweest, evenals zijn redding, hoewel deze oud-testamentische gegevens op de meest mythologische wijze met de nodige verdraaïngen op Bacchus overgebracht zijn. Lactantius is dan de auteur die aan het bovenstaande het volgende weet toe te voegenGa naar eind11.: Ter ere van Isis worden godsdienstige plechtigheden gehouden, wisselend van karakter, naar gelang ze haar kleine zoon verloren of teruggevonden heeft. Onder rouwbeklag wordt het kind als het verloren is, gezocht, vervolgens komt het weer te voorschijn en de rouw slaat in blijdschap om. In de plechtigheden wordt een afbeelding van de zaak, die zich in de werkelijkheid afgespeeld heeft, weergegeven. Over de adoptie van de kleine Mozes door de dochter van de farao meldt Sanford het volgende: ook Bacchus werd bimater genoemd. Er volgt een merkwaardig verhaal, dat Plutarchus overlevertGa naar eind12.: De Egyptenaren vertelden dat Isis droef en wenend door slavinnen van de koningin ontboden werd, in het milieu zich aanpaste en door de koningin belast is met de taak het kind te voeden en dat de naam van het jongetje Palaestinus luidde. Het wordt weer aan de lezer overgelaten dit verhaal te lezen als een verduisterd stuk uit de Mozesgeschiedenis, met als bijzonderheid dat het kind, door Isis aan het egyptische hof grootgebracht, de merkwaardige naam Palaestinus draagt. Plutarchus, die hier geciteerd wordt, geeft een context van het verhaal die het onmogelijk maakt dit fragment in te passen zoals Sanford dat doet: het kind Palaestinus of Pelusius is daar de oudste zoon van de koningin van het Syrische Byblos, die door Isis opgenomen wordt en daar sterft. Nu volgt er weer een identificatie van Bacchus en Mozes: beiden waren zeer schoon. En als de dichters Bacchus vrouwelijk van | |
[pagina 126]
| |
vorm noemen en met mooie vlechten, wie schilderen ze anders dan Mozes? Voor Mozes' schoonheid haalt Sanford Flavius JosephusGa naar eind13. aan. Even verder komt de volgende identificatiepoging: Mozes trekt de Rode Zee door, maar ook Bacchus heeft dat gedaanGa naar eind14.. En als Mozes die zee doorgetrokken is, waar is hij dan anders dan in het Bacchische India, waar de wijngod zijn bekende expedities ondernam? Sanford is op dit punt zeer uitvoerig, maar het lijkt ons overbodig hem hierin geheel te volgen. Als klap op de vuurpijl volgt nu een parallelie, die tot stand gebracht is door een anagrammatismus, waarmee Sanford met een machtige ingreep een groot effect bereikt: de berg Nysa van Bacchus is met een eenvoudige letteromzetting de berg Sina van Mozes. Geografisch is het voor onze auteur ook duidelijk dat deze twee bergen dezelfde zijn: Diodorus SiculusGa naar eind15. plaatst de berg van Bacchus dichtbij de Nijl en ook niet ver van Phoenicië, maar dichter bij Egypte. De veertig dagen die Mozes op de berg doorbrengt worden parallel getrokken met de tijd die Dionysus doorbracht in de dij van zijn vader, en wij weten dat dit ook uitgelegd kan worden als vertoeven op een berg. Volgen nog een paar opmerkingen: Mozes en Bacchus hebben beiden gewijde muziek ingevoerd, Mozes en Bacchus hebben op de rots geslagen; Mozes vervaardigde op bevel van God in de woestijn een koperen slangGa naar eind16., terwijl in de Bacchische feesten ook een slang voorkomtGa naar eind17.. En als Mozes met zijn volk dichtbij het beloofde land komt, laat hij hen een druiventros zien uit het land dat zo rijk aan wijn is en dat roept overvloedig herinneringen op aan de wijngod. |
|