| |
3. Natalis Comes (Natale Conti)
Natalis Comes' lijvige werk Mythologiae, sive explicationes fabularum, in tien boeken verscheen in een betrekkelijk korte periode tot driemaal toe in druk in Venetië: 1551, 1568 en 1581. Het werd vier keer in Frankfurt gedrukt tussen 1581 en 1596, driemaal te Parijs tussen 1583 en 1605 en er zijn zeker nog vier andere uitgaven bekendGa naar eind102.. Ook de prachtige franse vertaling van J. de Montlyard beleefde zeker vijf drukkenGa naar eind103..
Ook Comes' geschrift is voor ons een lastig te hanteren encyclopedie. Evenals Giraldi gebruikt hij veelvuldig griekse bronnen; zijn kennis van Euripides blijkt op vele plaatsen. In het Grieks is hij bijzonder bedreven. Hij gaf in 1556 een latijnse vertaling van de hele Athenaeus! Verder kunnen we verwijzen naar hetgeen we reeds over Giraldi gezegd hebben: ook hier is een menigvuldigheid van gegevens, van etymologieën, en een minimum aan verhalen. Wij lezen alle mogelijke in ongetoomd enthousiasme volgens de ordening der ordeloosheid neergeschreven wetenswaardigheden.
Ook bij deze geleerde hebben we er ons niet toe gezet deze veelheid naar onze inzichten te ordenen en bijeen te plaatsen wat wij bij elkaar achten te horen. Deden we dat wel dan zouden we een zeer wezenlijk aspekt van Comes terzijde schuiven: zijn etaleren
| |
| |
van de meest gevarieerde artikelen in al hun rijkdom zou geheel teloor gaan.
Ook bij Comes is de christelijk-allegorische uitleg van de mythe geheel verdwenen: Boccaccio, Giraldi en Comes zijn in dat opzicht renaissancemythografen. De direkte band tussen christelijk geloof en mythische verbeelding is verbroken en zal eerst op een wonderbaarlijke wijze, geheel vernieuwd en principieel anders, in de zeventiende eeuw terugkeren. Nu viert de wijnallegorie hoogtij. Indien we het voorzichtig onder woorden brengen, zouden we kunnen zeggen, dat deze verklaringswijze van de mythe antimetafysisch is: de zienlijke en onzienlijke wereld, in de middeleeuwen zo nauw op elkaar betrokken, zijn nu (voorlopig) gescheiden. Niet omdat het metafysische ongeloof-waardig geacht wordt, maar omdat de Renaissance bezeten is van de zintuigelijk waarneembare of uit boeken te kennen werkelijkheid: aan het metafysische is geen plaats meer toebereid.
Na deze korte inleiding nu Comes zelf over Bacchus.
| |
1. Dionysus' geboorte en etymologieën van de naam
Drie griekse citaten vormen het begin van Comes' bespiegelingen: Twee uit de Homerische HymnenGa naar eind104. en de beginregels van Euripides' Bacchanten. Het Zeus-Semeleverhaal volgt naar Ovidius. Semele's vuurdood wordt geïllustreerd met enkele verzen uit de BacchantenGa naar eind105..
Naast Semele wordt ook Proserpina als moeder genoemdGa naar eind106., terwijl de wijngod onmiddellijk daarop de zoon is van de egyptische IsisGa naar eind107.. Men kan over dergelijke naast elkaar staande gedetailleerde feiten verschillend oordelen: de auteur kan uitgegaan zijn van het bestaan van meer dan één wijngod, zoals Cicero doetGa naar eind108. en zoals door Comes wordt geciteerd verderop in zijn betoog, of er is een andere mogelijkheid: de vreugde van het citeren uit de ouden is zulk een verrukkelijke bezigheid dat de auteur zich niet bekommert om de inhoud van die zeer uiteenlopende citaten, uitgaande mede van de overtuiging dat wat klassieke bronnen meedelen ook altijd waar is.
| |
| |
Enkele nogal wilde etymologieën van de naam Dionysus volgen. Allereerst brengt de auteur de naam van de god in verband met het werkwoord pungere, gr. νύττω, steken: Dionysus ‘stak’ Zeus met zijn horens, toen hij in des oppergods dij vertoefdeGa naar eind109..
Tweede etymologie: er wordt een verbinding aangebracht met het werkwoord ὕειν, regenen: Toen Dionysus geboren werd, liet Zeus het regenenGa naar eind110.. Dergelijke afleidingen konden bij de Grieken ontstaan overeenkomstig de bij hen gangbare gewoonte in de naam van de boreling een zeker omen of voorteken te horen. Vaak dragen kinderen immers namen naar de omstandigheden der ouders bij hun geboorte. Zo hoorde men b.v. in Odysseus de woorden ὅδος, en ὕειν, d.w.z. toen hij geboren was liet Zeus het op de weg regenen.
Andere oplossing: de jonge god heeft onmiddellijk na zijn geboorte veel te maken gehad met waternimfen, hetgeen met de regen van Zeus in verband zou gebracht kunnen worden. De tekst geeft ons daarover geen afdoende inlichtingen.
Een derde etymologie, naar NonnusGa naar eind111., die uitgaat van νῦσος = χωλός = mank: Vader Zeus liep mank toen hij Dionysus in de dij droeg. In het latijn van Comes staat: claudus.
Zoals er veel mogelijkheden zijn ter etymologiserende verklaring van de naam, zo zijn er nog meer gegevens over de vroegste jeugd van Dionysus. Wij geven de varianten, die Comes de moeite van het vertellen waard vindt. Nogmaals: dergelijke opsommingen, een dergelijke scala van alle mogelijke mythologische versies is een renaissancevreugde op zichzelf.
1. | Volgens de dichter Meleager (70 v. Chr.) wiens werk in de Anthologia Graeca is opgenomen, in de tijd van Comes juist herontdekt en hogelijk gewaardeerdGa naar eind112., nemen de nimfen Dionysus direkt uit de as van de verbrande Semele, en wordt dus aan Zeus' dij als verblijfplaats voorbijgegaan. |
2. | De opvoedsters zijn de Horen, drie zusters, dochters van Jupiter, die de drie jaargetijden lente, zomer en winter beheersen. Bron is NonnusGa naar eind113.. |
3. | Nu de HyadenGa naar eind114., de zusters van Hyas, die gedood werd door
|
| |
| |
| een beer, waarover deze zusters onherstelbaar bedroefd waren. Na hun dood worden ze een sterrebeeld, dat bij opkomst regen veroorzaakte. En dit laatste is dan wel weer van belang, omdat Dionysus in zijn jongste tijd nog al veel met water te maken heeft. |
4. | Dionysus is opgevoed in een Achaische stad, MesatisGa naar eind115.. |
5. | De geschiedenis van Ariadne op Naxos, verlaten door Theseus, en opgenomen door Dionysus, zal wel de grondslag zijn voor een nieuwe opvoedplaats van de wijngod: het eiland Naxos, volgens Comes berustend op een overlevering van de inwoners van Naxos, dat ook Dionysias heetGa naar eind116.. Als de god geboren is uit de dij geeft namelijk Jupiter het kind ter opvoeding aldaar over aan drie nimfen: Philia, Koronis en Kleide. |
6. | Nog een gegeven: evenals Hercules is Dionysus afkomstig uit ThebeGa naar eind117.; zijn moeder was dan een syrisch-phoenicische. |
7. | Een gegeven uit PlutarchusGa naar eind118.: in een bron in Boeotië, de Kissoessa, de klimopbron, werd de jonge Dionysus gebaad door de nimfen. Dus weer een andere plaats waar de weinig gewenste boreling in leven gehouden werd. |
8. | De hierboven vermelde gegevens leiden als het ware vanzelf naar een noodzakelijk volgend punt: als er zoveel verhalen in omloop zijn over Dionysus' vroegste jeugd en deze gegevens zo ver uit elkaar lopen, geografisch gesproken, dan is het welhaast noodzakelijk dat er meerdere Dionysi geweest zijn. Dit soort beschouwingen gaat altijd uit van de befaamde plaats bij CiceroGa naar eind119., die de volgende onderscheidt: de zoon van Jupiter en Proserpina, de Nijl-Dionysus, Cabiro-Bacchus, afkomstig uit Lemnos, verbonden met de Sabazia-feesten, de zoon van Jupiter en Luna, ter ere van wie de orphische sacra zijn ingesteld en tenslotte de zoon van Nisus en Thyone, wat, voegen we er aan toe, een naam is van Semele.
Zoals al meer opgemerkt is: de mededelingen van Cicero zijn niet erg duidelijk en nauwelijks instruktief, maar desondanks eindeloos vaak geciteerd. Interessant is de opmerking van Comes dat men van deze ciceroniaanse inlichtingen bij de dichters niets hoort, want bij dezen is Dionysus de zoon van Jupiter en Semele,
|
| |
| |
| daarbij een onderscheid makend tussen dichterschap en ‘wetenschap’. |
9. | Een nieuwe lezing: na de geboorte wordt op bevel van Jupiter het kind door Mercurius naar Euboea gebracht, alwaar Makris, de dochter van Aristaeus, Dionysus beschermt tegen de wraak van Juno en honig druppelt op de lippen van het kind. Maar Makris wordt door Juno uit Euboea verdreven en ze begeeft zich naar de Phaeaken; daar voedt ze de baby op in een grot met twee deurenGa naar eind120.. |
10. | Volgens een orphische hymneGa naar eind121. was Hippa voedster van Dionysus. |
11. | Dan worden de nimfen in het algemeen als voedsters genoemdGa naar eind122.. |
12. | Nu komen we op bekender terrein: tante Ino voedt de baby in een grot met melk op, om hem vervolgens weer aan de nimfen door te gevenGa naar eind123.. |
13. | Nu de drie tantes, Ino, Autonoe en Agaue als voedstersGa naar eind124.. Naast de klassieke bron citeert de auteur eigen verzen uit zijn Venationes, een bundel van vier boeken in hexameters, gewijd aan Kardinaal Giulio della Rovere. |
| |
2. Gestalten van Bacchus en zijn gevolg
Ook Comes geeft zich enige moeite om ons de verschillende gestalten van Bacchus, zoals die bekend zijn uit de literatuur, af te schilderen.
1. | Er zijn uitbeeldingen van de wijngod die hem manlijk laten zien en andere waarin hij duidelijk vrouwelijk isGa naar eind125.. |
2. | Uit OvidiusGa naar eind126. blijkt dat Dionysus altijd jong is. |
3. | Min of meer aansluitend bij 1: Dionysus is soms bebaard, soms glad van gezicht. |
4. | En weer wellicht aansluitend bij 3: voor de eerste keer een wijnallegorische interpretatie: sommigen worden door wijn vrolijk, anderen bezetenGa naar eind127.. |
5. | Dionysus, al weer in verband met de vorige punten, is tegelijk oud en jongGa naar eind128.. |
| |
| |
6. | Nogmaals een nadere aanvulling, nu uit EuripidesGa naar eind129.: Dionysus heeft een vrouwelijk voorkomen, is ϑηλύμορφος.
Min of meer ten vervolge van de gegevens over de zeer jonge Bacchus meldt Comes nu enkele van zijn wonderdaden, die te maken hebben met melk, honig en wijn.
Wat het melk- en honigwonder betreft ontleent hij zijn kennis aan EuripidesGa naar eind130., een fragment uit het bodeverhaal, handelend over de Bacchanten, die met hun vingers in de aarde krabbend de melk in stromen deden te voorschijn komen, terwijl uit hun thyrsusstaven de honig te voorschijn kwam. Wij verwijzen voor de honig naar p. 104, punt 9, waar Makris honig op de lippen van de jonge god druppelt en naar punt 12 op dezelfde pagina, waar Ino het kind melk geeft.
Voor de wijn is weer Euripides de bronGa naar eind131.: de Bacchanten slaan met de staf op de rots en de wijn springt te voorschijn. |
We vermelden nu alleen dat Comes in de voortgang van zijn Bacchusencyclopedie eerst vertelt over een gevecht van de god met een slang, de z.g. ἀμφίσβαινα en vervolgens iets meedeelt over de voor Juno vluchtende god, waarbij hij spreekt van een vlucht naar Egypte en Syrië, en naar Thracië en India, waarbij ook weer in het kort de strijd van Dionysus en Lycurgus vermeld wordt.
Veel uitgebreider en geheel in de lijn van ons onderzoek is de opsomming van de begeleiders van Bacchus.
Allereerst daemones immites, wrede demonen: cobali, satyrs, Bacchae en Sileni, voornamelijk in overeenstemming met OvidiusGa naar eind132..
Daarna de dieren, lynxen, tijgers en pantersGa naar eind133..
Zonder nadere uitleg noemt de auteur, als een figuur uit het gevolg: Lusus, naar wie Lusitanië genoemd zou zijnGa naar eind134.. Lusitanië is een spaanse landstreek.
Tussen de kameraden van Bacchus in vermeldt Comes dat de god zich kleedde in dierenvellen; Bacchus' bijnaam Brisaeus wordt hier in verband gebracht met het pardelvel waarmee de god bekleed was.
| |
| |
Daarna volgt, weer in een opsomming, de naam van een genius: AcratusGa naar eind135.. Zulke onbekende figuren als Lusus en Acratus zullen wel genoemd zijn opdat de auteur zijn klassieke belezenheid kan tonen.
Pan-figuren, natuurlijk bij Dionysus horend, en satyrs, voor de tweede keer genoemd volgen, terwijl de naam Pan etymologisch in verband gebracht wordt met de geografische naam Spanje.
Voor een enkele keer willen we niet aan de lezer onthouden wat de franse vertaler, Jean de Montlyard, van deze passage maaktGa naar eind136.. Deze vertaler en bewerker van de latijnse tekst neemt zeer veel vrijheid, maar het succes is groot en de encyclopedische opsomming van Comes wordt vervangen door een panoramatisch verhaal:
Pour compagnons et supposts il avoit ie ne sçay quels Demons cruels et inhumains qu'on nommoit Cobales, Satyres, Silenes, Tityres, Cabires, Corybantes, Pans, Aegipans, Bacchantes, et toutes celles que nous avons cy-dessus nommees, en somme tous autres bons compagnons et enfans sans-soucy: tousiours suyvis de ieux de flustes, hauts-bois, saqueboutes, nazards, cornets à bouquin, flageolets, chalemeaux, musettes, doucines et autres instruments à vent, avec toutes sortes de sonnailleries, campanes, cymbales, dondaines, cris et acclamations de ioye, battement de pieds et de mains, extases, evanoüissemens, ravissemens d'esprit, enthusiasmes. Gens occupez seulement à rire, chanter, danser, baller, gambader, virevouster, boire d'autant, faire l'amour, nommer, folastrer, ribler, roder, batre le pavé, aller en garroüage et finalement tout ce qu'il peut despendre des ieux, esbatemens, et bonnes cheres tant de iour que de nuict, à la ville et aux champs, en apert et en tapinois. Car telles choses appartiennent proprement à Bacchus, vray pere nourissier de Venus, de la Volupté et des Graces......
Wij wilden de lezer deze uitbundige passage niet onthouden.
We zijn overigens wel te ver gegaan met ons citaat, want het ging
| |
| |
niet alleen over het gezelschap, het meldde ook over alles wat Bacchus aangaat.
Comes gaat nu verder met de opsomming van enkele attributen van Bacchus, o.a. de thyrsus en de nebris, noemt tevens de aan hem gewijde planten en bomen: klimop, smilax, den en eikGa naar eind137.. Voorts in afwisselende volgorde: de snapachtige specht, vijgenblad en druiventros, narcissuskrans en slangGa naar eind138..
Terug naar het gevolg van de wijngod:
Maenaden, voorzien van een afleiding ab insania; er is natuurlijk gedacht aan het griekse werkwoord μαίνεσϑαι, krankzinnig worden.
Thyaden, ab impetu et furore; gr. ϑύειν, razen.
Naast deze afleiding denkt Comes ook aan Thyia, de eerste vrouw die als priesteres van Bacchus zou zijn opgetreden.Ga naar eind139.
Nu de naam Bacchae, ab intemperantia morumque pravitate, naar hun onmatigheid en slechtheid van zeden. Comes zal gedacht hebben aan βαϰχᾶν, razen.
Mimallones, quia Dionysum imitarentur. Natuurlijk is hier gedacht aan μιμεῖσϑαι, navolgen. Zij immers, zegt Comes, verscheurden wilde dieren met de handen, sloegen op rotsen, waar wijn, melk en honig uit te voorschijn kwamen en hadden als gordels of haarband slangen.
Tenslotte worden in het gevolg nog genoemd: satyrs, Silenen, de Lenae, nimfen, stroomnimfen en Tityri, herders.
| |
3. Interpretaties
Eerst aan het einde van al zijn bespiegelingen en naakte gegevens komt Comes er toe de Bacchusmythen te interpreteren, nuchter, zakelijk, vergeleken althans bij vele van zijn voorgangers. Wij volgen hem voor de laatste maal op zijn pad.
1. | Semele en haar zoon Bacchus verhouden zich, natuurkundig, als wijnstok en wijn. Maar wat hier onmiddellijk op volgt is minder gewoon: de auteur beproeft een etymologie van de moedernaam: ἀπὸ τοῦ σείειν τὰ μέλη, met als latijnse vertaling: a concutiendis membris, van het door elkaar schudden van de leden. Een
|
| |
| |
| dubbele uitleg wordt nu gegeven van deze verrassende, op klankverwantschap berustende etymologie; we moeten zeggen dat dit al weer op natuurkundige wijze simpel tot stand komt: uitgaande van de overeenkomst tussen Semele en wijnstok eerst dit: de membra van de wijnplant zijn de rami, de takken, die door de wind heen en weer geschud worden. Ten tweede; een meer allegorische uitleg: de wijnstok, althans de daarvan afkomstige wijn buigt en bestuurt de ledematen der (drinkende) mensen. |
2. | Bacchus' vader is Zeus. Wat heeft dat te betekenen? Zeus heeft altijd en van nature met licht en warmte van doen. En in de wijn schuilt warmte. Bovendien kan de wijn (de druif) slechts gedijen in warme landen of in streken met een althans gematigde temperatuur.
Hier wordt nog aan toegevoegd het verhaal van de verbranding van moeder Semele. Zeus is dus warmte, Semele wordt as, die warmte en vettigheid aan de aarde geeft, wat voor de groei van de druif voordelen heeft. |
3. | Bacchus is ook wel de zoon van Jupiter en Persephone geheten. Persephone is hier uitgelegd als de aarde, waarin de wijnstok groeien moet; de aarde is als het ware de moederstof, de warmte die groeikracht geeft, de aarde is a.h.w. de maakster van de wijnplant. Deze chtonische verklaring van Comes is natuurlijk alweer natuurkundig. |
4. | Bacchus wordt in de dij van Zeus genaaid. Het is weer hetzelfde gegeven dat naar voren komt in de verklaring: de wijnstok is hittebegerig want zonder warmte kan ze noch leven, noch vrucht dragen en in de winterkou sterft de wijnstok af. |
5. | Zoals meer gebeurt, slaat in dit volgende punt Comes de dijgegevens nu over en hij laat de kleine Bacchus direkt van de verbrande moeder overgenomen worden door de nimfen, die hem zijn eerste opvoeding geven. Nimfen hebben alles met water te maken zoals we reeds vele malen zagen en de uitlegging komt niet als een verrassing: de wijnstok heeft van alle bomen het meeste vocht nodig. En: de druiven worden, als ze met mate water krijgen snel tierig en volgroeid. |
| |
| |
6. | Bacchus belandt al vroeg in Egypte wegens de hitte van dat land en de vruchtbaarheid van de grond. We zien in dit punt een aanvulling van 3: Bacchus als kind van Zeus en Persephone. Alle moeilijkheden van de tocht van Bacchus naar Egypte of zijn oorspronkelijke afkomst uit dat land worden niet ter sprake gebracht. |
7. | We arriveren nu bij de uitwerking van het wijngebruik, het Bacchuseffekt: de inborst des drinkers wordt soms moediger door wijngebruik; anderen worden babbelachtig en schichtig als vrouwen. En dit gegeven brengt Comes tot deze uitleg van de gestalte van Bacchus: vandaar dat de god zowel voor een man als voor een vrouw geldt. |
8. | Nu Bacchus als metgezel van de Muzen: de hitte van de wijn wekt de geestkracht, het ingenium, op en bekers met onversneden wijn maken welsprekend, en ook vermetel en dapper. |
9. | Een zeer bekende verklaring van de jonge en naakte wijngod: hij legt de geheimenissen van de mensen bloot. |
10. | In het gevolg van Bacchus zijn de Cobali, kwade genii, waarvan Acratus (ongemengde wijn) de belangrijkste is. Hoe droevig dit gedeelte van het gevolg is, blijkt wel uit de opsomming van de ellenden die daar uit ontspruiten: geklets, doldriestheid, teugelloze vermogensverkwisting, onbeschaamdheid, vijandschap, kortom heel veel narigheden die met geschreeuw en lawaai gepaard gaan. |
11. | Dan volgt er een soort maxime, die uit de renaissanceletterkunde zeer bekend is en die van veel ouder datum stamt: De meeste mensen kennen hun tekortkomingen aan de goden zelf toe.
De betekenis is duidelijk: in het vorige punt worden de kwade gevolgen van het wijngebruik omstandig aangegeven; het zijn menselijke tekortkomingen die hier getekend zijn. Welnu, als een god daarvan de oorzaak is, kan het niet anders dan dat de mens deze tekortkomingen aan een god toeschrijvend, zijn eigen feilen en fouten ‘vergoddelijkt’.
Comes geeft een voorbeeld hiervan en zegt dat, volgens Chamaileon de dronken Aeschylus de dronken Bacchus ten tonele voertGa naar eind140.. En hij voegt hier nog aan toe, als parallelle gebeurtenis- |
| |
| |
| sen waarbij de menselijke tekortkoming als god aanbeden wordt, dat de beminden het adulterium aan Venus toeschrijven en de krijgslui de wreedheid der oorlogen aan Mars. |
12. | De lynxen, tijgers, pardels en panters die met Bacchus meetrekken en voor zijn wagen stonden, zijn in volmaakte congruentie met de dronkenschap: de mateloze drinkers immers dragen het stempel van de onmenselijkheid der dieren. |
13. | Bacchus wordt vaak afgebeeld als een wezen gehuld in de huid van reeën en geiten; de ree geeft de verwijfde natuur van dronkaards aan, de geit is vanouds de vijand van de wijnstok en haar vel is dus zeer geschikt voor Bacchus' kleedij; de geit is dan ongevaarlijk geworden. |
14. | Hierbij aansluitend het feit dat Bacchus bij uitstek gevierd wordt door vrouwen als zijn priesteressen, wat overeenkomt met de natuur der dronkaards, die meer op vrouwen dan op mannen lijken. |
15. | De priesteressen dragen thyrsusstaven en kransen van klimop en smilax; van de laatste twee planten kan gezegd worden dat ze op de wijnbladen lijken en aan haar niet vijandig zijn. |
16. | Naast de zuilen van Hercules in het westen zijn er de Bacchuszuilen in het oosten, die beduiden dat de wijnstok van het geboorteland Egypte ver naar het oosten getransporteerd is. |
17. | Ook de verscheuring van Bacchus door de Titanen wordt op eenvoudige wijze opgelost, in puur biologische zin: half onder de aarde bedolven wijnstokken komen naar boven en geven weer vruchten. |
18. | Het driejarig verblijf van Bacchus bij Proserpina: vóór die tijd zijn de wijnstokken niet vruchtdragend, slapen ze als het ware bij Proserpina. |
19. | De stierenkop en de horens van Bacchus: mateloze drinkers lijken op dieren; of: omdat Bacchus als eerste de koe voor de ploeg spande; minder duidelijk is de laatste verklaring: hij heeft horens, die blijkbaar, in navolging van de maanbeeldspraak, een overeenkomst tonen met de zonnestralen: omdat Bacchus de doordringende kracht van de zon voorstelt. |
| |
| |
20. | Het tripudium, de driepas, komt in de Bacchuscultus voor, omdat dit een reminiscentie is aan de waggelende gang van de dronkaard. |
21. | Zoals Ceres wel als de maan gedacht wordt, zo is Bacchus de zon, hetgeen bij 19 aansluit. Comes citeert nu VergiliusGa naar eind141. en de Orphische HymnenGa naar eind142.: Hij kwam voor het eerst aan het licht en kreeg de naam Dionysus, omdat hij over de onmetelijk grote hemel voortrolt.
Bij deze uitleg gaat Comes niet in op de moeilijke plaatsen die hij bij Macrobius gelezen zal hebben: Bacchus is voor hem de zon zonder meer. In dezelfde sfeer bewegen zich ook de nu volgende explicaties. |
22. | Bacchus draagt de nebris, het hertevel, wegens de ‘varietas stellarum’. |
23. | De in de Bacchusdienst gebruikte driepas imiteert de zonnebaan. Deze geeft te kennen dat er voortdurend dampen uit de aarde oprijzen, die in regenvorm weer op aarde neerslaan en plant en dier tot leven wekken. |
24. | De phallusprocessies, die ter ere van Bacchus gehouden worden, duiden op de oorsprong van de verwekking, gesymboliseerd in de wijngod. |
25. | Nogmaals een sterrekundige explicatie: De uit Zeus en de verbrande Semele gesproten Bacchus is het symbool van de sterren, die van vuur zijn, door de oppergod uit het vuur, dat hijzelf is, vervaardigd. |
26. | Weer Proserpina als moeder: Bacchus schijnt een ondergronds wezen te zijn; de herrijzenis van hem hangt samen met de verschillende zonnetoestanden, met de jaarlijkse warmteschommeling.
Na een uitvoerig interludium over Bacchus en Egypte voornamelijk, komt geheel aan het slot Comes nogmaals terug op de uitlegGa naar eind143.: |
27. | Bacchus nu als zoon van Jupiter en Ceres, verscheurd door de Giganten, vervolgens gekookt en weer als jonge man herboren,
|
| |
| |
| nadat zijn moeder Ceres de verscheurde ledematen weer te samen gevoegd had.
Deze mythische gegevens laat Comes slaan op wijnstokaanplant en wijnbereiding. Voor de aanwas van het gewas immers zorgen aarde en regen, en uit de geperste druiventros komt de wijn. De jonge Bacchus wordt door de Titanen, de aardgeborenen, gedood, d.w.z. door de wijnbouwers overgeplant, waar de aarde Ceres is, die aan de twijgen nieuw leven geeft. De kokerij hangt samen met de ons reeds bekende oude gewoonte de zeer jonge wijn te koken, ter betere conserveringGa naar eind144.. |
28. | Weer de dubbele geboorte: voor de zondvloed groeide de wijnstok al, tijdens de vloed van Deucalion stierf deze en moest dus later opnieuw geplant worden. Dan volgt nog iets over verschillende Dionysii, waar we geen nieuws uit leren kunnen.
Zo eindigt de nuchtere, zakelijke en zeer belezen Comes zijn uiteenzettingen aangaande de mythen van Bacchus, zonder zich in diepzinnige bespiegelingen te storten. Bacchus is de wijn ‘tout court’. Onze mythograaf is de middeleeuwse interpretatie stellig ontgroeid, maar is nog lang niet toe aan de wonderbaarlijke uiteenzettingen van zijn opvolgers uit de rijpere tijden van de zeventiende eeuw. Vele en veelsoortige gegevens bespreekt hij, maar al te diepzinnige overwegingen mijdt hij met alle kracht. |
|
-
eind102.
- Voor de vele drukken zie Seznec, p. 278.
-
eind103.
- Jean de Montlyard, seigneur de Melleray en Beauce week, protestant geworden, naar Genève uit. Zijn sterfjaar staat niet vast, wel zijn geboortejaar: 1530. Tot de verscheidene vertalingen van deze popularisator behoort niet in de laatste plaats zijn Mythologie, c'est à dire explication des fables, extr. du latin de Noël Le Comte Lyon 1597, 2 Vol. in 4o. De laatste druk werd verzorgd door J. Beaudouin, Parijs 1627 in folio.
-
eind108.
- Cic. De Nat. Deor. iii, 23, 58.
-
eind109.
- Stesimbrotus (ook door Comes genoemd) in zijn werk ΠΕΡΙ ΤΕΛΕGTΩΝ (Jacoby ii, 107, fr. 13).
-
eind110.
- Et. Magn. 277, 45, volgens Aristodemus, voor wie men zie: Valckenaer op Eur. Phoen. p. 732 n. 51.
Voor de afleiding van regenen zie ook Schol. Aristid. Panath. p. 313, 20 Dindorf.
-
eind112.
- Zie A.P. ix, 331. De Anthologia Planudea werd het eerst gedrukt door Joannes Lascaris, Florence 1494 en de eerste Aldus-uitgave dateert van 1503. De Anthologia Palatina kwam het eerst in handen van de Heidelbergse bibliothecaris Fr. Sylburg in de negentiger jaren van de xvie eeuw. Ook Stephanus, Ronsard en Giraldi putten uit de Anthologia.
-
eind113.
- Als bron wordt Demarchus genoemd. Zie Nonnus Dion. ix, 11-12. Over deze obscure Demarchus zie Lobeck, Aglaophamus i, 573, noot p.
-
eind120.
- Apoll. Rhod. Argon. iv, 1130-1140 + scholia.
-
eind125.
- Als bewijsplaats: Orph. Hymne 42, 4: ἄρσενα ϰαὶ ϑῆλυν.
-
eind127.
- De franse vert. van J. de Montlyard haalt in dit verband ook Albericus (= Libellus) aan, n.l. Vin de Singe, die ziet op lieden die zijn ‘gaillard et joyeux tant en paroles qu'en actions’; vin de Lion slaat op drinkers die zijn ‘querelleux et plein de courroux furieux’; tenslotte vin de Porc, die te maken heeft met hen die in een diepe slaap raken alsof ze dood zijn. Men vergelijke de in de Libellus deorum om een wijnstok lopende dierentrits aap - leeuw - zwijn.
-
eind128.
- Als bron genoemd Isacius, dat is Tzetzes op Lycophron's Alexandra.
-
eind134.
- cf. Varro bij Plinius, Nat. Hist. iii, 3, 3.
-
eind136.
- J. de M. p. 390. De volledige titel luidt: Mythologie c'est à dire, Explications Des Fables, contenant les généalogies des Dieux, les cerimonies de leurs sacrifices, leur gestes, adventures, amours; Et presque tous les préceptes de la Philosophie naturelle et moralle.
Extrait du Latin de Noel Le Comte et augmentée de plusieurs choses qui facilitent l'intelligense du sujet. Par. I.D.M. 1611.
-
eind137.
- Zie Eur. Bacch. vs. 702 e.v. en vs. 105 e.v.
-
eind138.
- voor de specht: Cornutus 36, p. 184 Osann; voor vijgenblad en druiventros: Nonnus (passim); voor de slang: Gruppe, Gr. Myth. ii, 14235.
-
eind139.
- Zie het artikel Thyia van Karl Preisendanz bij Pauly-Wissowa R.E. Band viA (1937), koll. 679-684 (6804-8).
Thyias = Maenas in een beroemde vergelijking bij Vergilius (Aen. iv, 302 en S. Pease ter plaatse).
Thyia eerste priesteresse v. Ba.: Paus. x, 6, 4.
-
eind140.
- Chamaeleon van Herakleia, peripateticus en litterairhistoricus: ± 300 v. Chr.
Onze bron: Athenaeus i, p. 22A.
-
eind144.
- Zie Jacques André, L'alimentation et la cuisine à Rome, Paris 1961, pp. 165-166 die verwijst naar Columella xii, 20, 7-8 en Palladius xi, 14, 4.
Verder zie men Geoponica v, 47, 1 (ed. Beckh, Teubner, 1895 pp. 164-165).
|