Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1
(1968)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
2. Scriptores rerum mythicarumGa naar eind16.Onze tweede, drieledige bron, vaak onder de bovengenoemde titel aangekondigd, bevat de zogenaamde Mythographus Vaticanus i, ii, en iii. Omtrent deze mythografieën bestaat bijzonder veel onzekerheid, over de herkomst en de auteurs ervan en de tijd waarin ze geschreven werden. Met al deze vraagstukken hoeven wij ons hier niet bezig te houden. Met voorbijgaan van al deze problemen richten we onze aandacht op de kleine onderdelen die Bacchus behandelen en het overige laten we aan geleerder handen. | |
Mythographus Vaticanus IVan dit geschrift is op geen eeuw na te zeggen uit welke tijd het stamt: sommigen menen uit de twaalfde eeuwGa naar eind17., anderen achten het een werk van ierse monniken uit de tijd der Karolingen. Vermoedelijk is het een schoolboek geweest; de auteur heeft bijna zeker geen kennis van griekse bronnen gehad, maar een zekere belezenheid in latijnse geschriften is wel zeer aannemelijk. Servius en de Statius-scholiën zijn hem bekend geweest. De Mythograaf moet in ieder geval na Orosius worden gedateerd, d.w.z. na de eerste helft van de vijfde eeuw (zie M.V. i, 219, regel 38).
Ons aan de indeling van Bode houdend is Mythographus i, 120 van belang; boven dit fragment staat te lezen: Semele et filius eius Liber pater. Meerdere hier te vinden gegevens zijn ook reeds aan Fulgentius bekend geweest. Hieruit de gevolgtrekking te maken dat de uateur Fulgentius kende, zou voorbarig zijn: niemand kan iets zekers meedelen over de relatie van deze mythografen, ook al vinden we in deze bron Fulgentius soms letterlijk terug. De mogelijkheid blijft bijvoorbeeld open, dat beide auteurs een andere bron, ons onbekend, onder ogen gehad hebben. In ieder geval noemt M.V. i Fulgentius niet met name. Over de geboorte van Bacchus, de voortijdige dood van Semele en | |
[pagina 26]
| |
het verblijf van de zeer jonge god in de dij van Jupiter lezen we na Fulgentius geen nieuwe details. Ook Maro wordt genoemd, zonder uitleg overigens. Na de indische veldtocht gememoreerd te hebben brengt de schrijver Semele en haar drie zusters ter sprake met een van Fulgentius niet afwijkende interpretatie. Een nieuw punt is het bekende gegeven dat Juno zich op Semele wil wreken; moeder en kind zijn om begrijpelijke redenen een bron van ergernis voor haar. Voor dit gedeelte steunt de auteur wel op Lactantius PlacidusGa naar eind18.. De Thebaanse achtergrond van de gebeurtenissen wordt nu ook genealogisch aangegeven: Semele is de dochter van Cadmus en Hermione (Harmonia). Juno verandert zich dan in een oude vrouw, die niet met name genoemd wordtGa naar eind19.. Zij spoort Semele aan Jupiter, in vol ornaat, om een hernieuwde bijslaap te vragen. Met donder en bliksem verschijnt de oppergod op dit verzoek: de bliksemvlam verbrandt zowel Semele als haar huis. Jupiter redt het onvoldragen kind en verbergt het in zijn dij. Na de tweede geboorte wordt Bacchus aan de waternimfen toevertrouwd, die op de indische berg Nysa wonen. We voegen hier aan toe dat deze berg wegens klankovereenkomst veelvuldig ter sprake komt in de Dionysusliteratuur. De nimfen worden nogmaals ter sprake gebracht, maar nu op een andere wijze gelokaliseerd als zijnde afkomstig uit Dodona in Thessalië. Daarmee demonstreert onze auteur, bewust of onbewust, dat hij weet heeft van een indische en een griekse wijngod. Deze vrouwen, aldus de schrijver, werden door Lycurgus verjaagd en zij zochten bij de godin Thetis haar toevlucht in zee.Ga naar eind20. Als bronnen geeft hij Pherecydes en Asclepiades, twee verloren gegane mythografen, die hij o.a. gekend kan hebben uit Hyginus' Poetica AstronomicaGa naar eind21.. De gegevens zijn bekort door de namen van de nimfen niet te noemen. Deze helpsters van Bacchus deden hun goede werk niet voor niets: de oppergod plaatste hen als de zeven Hyaden aan de hemel, zegt M.V. i. Dat ze juist dit sterrenbeeld vormden is voor ons weer een aardige bijkomstigheid, omdat dit bij ons de naam regengesternte draagt, zeer passend bij waternimfen. Bovendien heeft men in de naam Dionysus stellig het | |
[pagina 27]
| |
werkwoord ὕειν, regenen, gehoord, vgl. het epitheton Ὕης, bijnaam van Dionysus in Dodona en op Naxos. Het slot is weer hetzelfde als bij Fulgentius in iets verkorte vorm: de naam Liber is genoemd, Bacchus rijdt op tijgers, omdat alle wijnzucht berust op feritas, woestheid, en ook de bijnaam Lyaeus komt ter sprake, evenals de afbeelding van de god als jongen. In hetzelfde handboek vinden we nog meer over onze godGa naar eind22.. In 121 (Liber et Juppiter Hammon) lezen we over Bacchus die op zijn veldtocht naar India in de Lybische woestijn verdorst. Hij roept vader Jupiter te hulp en dadelijk daarop ziet de dorstende god een ram die hem een bron wees. Bacchus maakte toen een beeld van zijn vader met een ramskop. De oppergod heet in dit verhaal Hammon (Jupiter Ammon), omdat het griekse woord voor zand ἄμμος of ψάμμος is. En de reden hiervoor, zegt de auteur, is dat de orakels van Jupiter tamelijk ingewikkeld (involuta) zijnGa naar eind23.. Wij voegen hieraan toeGa naar eind24.: zoals de ramshorens gedraaid zijn.
122 heeft als titel: Liber et TyrrheniGa naar eind25.. Bacchus slaapt aan het strand en wordt door de tyrreense zeerovers meegenomen. Als de god aan boord ontwaakt vraagt hij naar het doel van de reis. Het antwoord luidt dat ze hem zullen voeren waarheen hij wil. Bacchus kiest het aan hem gewijde eiland Naxos. De zeerovers houden geen woord en voeren hem naar elders. Toen heeft Bacchus in toorn een fata morgana van tijgers (weer tijgers!) opgeroepen en de in paniek geraakte zeelieden stortten zich in het water. De lezer mist een uitleg van dit verhaal, terwijl er ook geen namen van de rovers worden gegevenGa naar eind26.. Voorts ontbreekt hier ook de Ovidiaanse metamorfose in dolfijnen.
Het laatste gegeven vinden we in 123: Liber pater et Lycurgus rexGa naar eind27.. Lycurgus is hier getekend als tegenstander van Bacchus, die wijnstokken omhakt, zichzelf daarbij verwondend. En het enige wat de auteur hieraan toevoegt is: Geheelonthouders zijn felle mensen. Volledigheidshalve verwijzen we nog naar één mededeling in | |
[pagina 28]
| |
M.V. i, die over de strijd der Giganten handelt, waarin ook Bacchus zich mengde. In deze strijd verandert de wijngod zich in een bokGa naar eind28.. Hij doet dit uit angst voor de Giganten, in het bijzonder voor Typhoeus, die de goden naar Egypte verdreef.
Het is duidelijk dat in de eeuwen die tussen Fulgentius en M.V. i liggen niet veel materiaal toegevoegd is, hoewel de auteur van het laatste geschrift toch iets uitvoeriger is. We dienen ook op te merken dat onze mythograaf een simpele schrijftrant heeft en dus er van uitgaat dat zijn lezers niet op de hoogte zijn van de faktische mythologische gegevens. | |
Mythographus Vaticanus IIGa naar eind29.M.V. ii begint met een inleiding, een Prooemium, dat enkele belangrijke gegevens verstrekt. De auteur ziet als Fulgentius in de goden der heidenen oorspronkelijk mensen. Hij laat hiermee blijken dat hij enige kennis heeft van het euhemerisme, dat gebouwd is op het inzicht dat goden mensen geweest zijnGa naar eind30.. De goden worden verdeeld naar de plaatsen waar ze vereerd werden: Isis bij de Egyptenaren, Jupiter op Creta, Minerva bij de Atheners, Juno op Samos, Bacchus op Naxos, enz.Ga naar eind31. Deze mensen, aldus de auteur, werden door de dichters hemelhoog geprezen en naar hun daden ontvingen ze hun naam: Mercurius heeft de leiding bij de merces, de koopwaar, Liber heet naar de door hem geschonken libertas, vrijheidGa naar eind32.. Behalve dat de latere goden vooraanstaande mensen in hun handelingen geweest zijn, valt één daad nog in het bijzonder op: ze waren vaak stedestichters. En met een variant op de opvattingen van Fulgentius deelt de auteur mee dat voor deze groten na hun dood beelden werden opgericht, omdat de aanschouwing daarvan troost gaf. Maar de schrijver acht overigens de hele godenverering een demonische zaak. Er wordt nog een andere mededeling gedaan over de goden, uit gaande van een stoicijnse opvatting: alle goden zijn terug te voe- | |
[pagina 29]
| |
ren tot één god en één godinGa naar eind33.: Sol, Liber en Apollo zijn één, evenals Luna, Diana, Ceres, Juno en Proserpina. We denken dat het de christelijke schrijver deugd heeft gedaan dat hij het gehele pantheon althans tot twee goden kon terugbrengen, wat meer in overeenstemming geweest zal zijn met zijn eigen Godsvoorstellingen. Een tweetal verhalen uit dit boek zijn voor ons van betekenis.
Boven 79 staat: Juno et Semele. Het gaat hier weer over het bekende thema: de jaloerse godin en de zwangere vrouw. Juno staat in de titel voorop, ze is ook inderdaad de belangrijkste persoonGa naar eind34.. De auteur van M.V. ii hanteert een iets gecompliceerder literaire vorm dan de vorige schrijvers: Juno's woorden zijn in de direkte rede gegeven en er is duidelijk meer zorg besteed aan de verhaaltrant. De verontwaardigde Juno, als oude vrouw vermomd, gaat naar Semele's huis en zegt tegen haar: ‘Als het waar is dat Jupiter u zozeer bemint, krijg dan van hem gedaan dat hij zó naar u toekomt, als hij naar Juno pleegt te gaan’. Deze direkte aanspraak brengt ons in de nabijheid van de oorspronkelijke gecompliceerdheid van het mythologische verhaal: Juno als oude vrouw spreekt over Juno en haar echtgenoot. Jupiter belooft zo te komen als hij ook bij Juno komt, met het bekende gevolg. Samen met Mercurius verbergt hij na de dood van Semele het kind in zijn dijGa naar eind35.. En toen de negen maanden voltooid waren, werd Bacchus, zoals de auteur het aardig zegt, ‘legitime’ geboren. Daarna gaat het kind naar de nimfen en de berg Nysa. Een vrij ingewikkeld verhaal volgt dan in het kort: de zuster van Semele, Ino, Bacchus' tweede voedster naast de waternimfen, is getrouwd met Athamas. De nog steeds vertoornde Juno treft Athamas met razernij, met de bedoeling dat de krankzinnige man zijn zoon en ook Bacchus zal doden. De gevolgen zijn verpletterend: niet alleen doodt Athamas één van zijn zonen, maar ook Ino doodt zichzelf en een andere zoon door met hem in zee | |
[pagina 30]
| |
te springenGa naar eind36.. Geen kommentaar volgt en de rol van Bacchus is zeer bescheiden.
Onder het hoofd Liber vinden we in 80 meer van onze gading, al is een niet gering gedeelte ons al bekendGa naar eind37.. Het begin is weer de dorstende Bacchus in de woestijn, uit India terugkerend. Bacchus vraagt aan zijn vader om water, waarmee Jupiter zijn vaderschap moet bewijzen. Uit het zand komt een ram opduiken die met zijn poot de plaats aangeeft waar water te vinden is. De aarde opende zich vanzelf en water vloeide rijkelijk. Bacchus vraagt zijn vader de ram tot sterrenbeeld te verheffen en hij richt voor Jupiter Ammon een tempel op. Ook hier is de ram het teken van de ingewikkeldheid der orakels. Nog enkele opmerkingen volgen: Bacchus wordt onder de goden opgenomen en hij wordt afgebeeld als jongeling, met eenzelfde verklaring als bij Fulgentius. Vervolgens wordt de eretitel Lyaeus pater genoemd, ons ook van elders bekendGa naar eind38.. Wellicht bedoelt de auteur Liber pater. Lyaeus wordt ook hier in verband gebracht met lenitatem praestans, zachtheid gevend. Moeten wij hier Lenaeus lezen? Ook voor de tijgers wordt een plaats ingeruimd, omdat de geesten door wijn gestreeld worden (.... quod vino fotae mentes mulceantur....). Bacchus wordt als jonge man afgebeeld, omdat de dronkenschap altijd warm is, en naakt, omdat de dronken man de geheimen van zijn hart bloot geeft.
Tenslotte 83: AgaueGa naar eind39.. Deze zuster van Semele, en tante van Bacchus dus, is in dit verhaal ook een tegenstandster van de wijngod: zij klimt in een boom om haar neef te vermoorden, gewapend en wel. Een wonderlijke variant: Agaue is in alle andere overleveringen een Bacchante en tegenstandster van Pentheus. Ook haar zoon Pentheus, de klassieke tegenstander van de god, veracht de sacra van de wijngod en hij geeft de opdracht om Bacchus, als hij in Thebe komt, gevankelijk voor hem te leiden. Toen heeft Liber zich in Acoetes, zijn metgezel, veranderd, met de bedoeling de boze Pentheus te misleiden. Bacchus wordt geboeid en in de ge- | |
[pagina 31]
| |
vangenis gezet. Onmiddellijk hierop worden Agaue en haar zoon Pentheus waanzinnig en in de mening een stierkalf voor zich te hebben, heeft ze haar zoon onthoofd. Liber ontsnapt ongedeerd en Agaue komt, na de doodslag, tot zichzelf en begrijpt wat ze met haar zoon gedaan heeft. Met dit verhaal zijn we bij een centraal thema van de Bacchusverhalen aangeland en iedereen die Euripides' Bacchae kent, hoort hier een late nagalm van een geweldig en tragisch gegeven. Natuurlijk kende de auteur van M.V. ii Euripides niet, maar hij heeft zijn bron als belangrijk ervaren en dat pleit voor hem. Wij verwijzen naar Ovidius' Metamorfosen (iii, 714), waar Pentheus door zijn moeder in haar waanzin voor een wild zwijn wordt aangezien, terwijl Servius spreekt van een wild dier. Euripides heeft het over een leeuw. Tenslotte, M.V. ii is de verteller van mythologische verhalen over Bacchus. Aan zijn mythenreferaat voegt hij echter hoegenaamd geen explicatie toe; het lijkt wel alsof hij vertelt om het vertellen alleen, nadat hij eerst zijn twijfel uitgesproken heeft over het wezen van de griekse goden. Daarmee relativeert hij de betekenis ervan. Zijn verhalen lijken niet meer dan ze zijn: vertelsels over belangrijke mannen uit de oudheid. | |
Mythographus Vaticanus IIIWe komen nu bij een tekst, die evenzeer wat herkomst betreft de onderzoekers voor grote moeilijkheden plaatst. Men neemt wel aan dat de schrijver Albericus heette, een engels geestelijke was en dit boek ongeveer 1170 heeft geschrevenGa naar eind40.. Het onderscheidt zich echter hier en daar van de vorige geschriften en over dit verschil moeten we een en ander opmerken. Het prooemium komt in grote lijnen overeen met de opvattingen van Fulgentius aangaande het ontstaan van godenbeelden. Het belangrijkste dat hier aan toegevoegd wordt is regel 25: Vocatur Jovis sive Jupiter in aethere, Juno in aëre, Diana in terra;.... Er is hier sprake van de reeds klassieke stoïsche voorstelling dat de oppergod de hoge lucht, Juno de lage lucht, Diana de aarde is. | |
[pagina 32]
| |
De indeling van het geschrift is ook duidelijk anders: het is een verzameling godensignalementen met hier en daar verwijzingen naar afbeeldingen. Misschien is het nuttig mee te delen dat Boccaccio aan M.V. iii nog al wat ontleend heeft. Albericus kende Fulgentius, en M.V. i en ii; hij kende zeker ook Remigius van Auxerre (841-908), de grote kommentator van Martianus Capella. Onder het cijfer 12Ga naar eind41. vinden we over Bacchus vijf korte hoofdstukjes, die een merkwaardige volgorde vertonen. M.V. iii noemt Dionysus Bacchus, niet Dionysus en kwalificeert hem als wijngod en Zeus' zoon. 1. Eerst de verklaring van de naam Liber op deze wijze: Dronken slaven zijn in eigen (dronken) ogen vrij. Dan een citaat uit OvidiusGa naar eind42.: Tunc pauper cornua sumit: Dan neemt de arme horens aan. Uit het vervolg blijkt hoe de auteur dit gelezen wil zien: de arme mens die drinkt krijgt een grote mate van zelfvertrouwen, waardoor hij boven alles uitstijgt. Dit wordt aldus onder woorden gebracht: id est elationem et confidentiam (verheffing of vervoering, en zelfvertrouwen). Het is voor de moderne lezer wel iets opvallends, dat onze auteur aldus begint. Het is natuurlijk helemaal niet noodzakelijk een poging te doen dit begin op zichzelf te verklaren. Er is trouwens een heel eenvoudige oplossing: dit gegeven, dat Albericus niet zelf heeft verzonnen maar dat ook elders vaak voorkomt, kwam hem het eerst in handen en dan valt er verder niets anders te zeggen dan dat de volgorde afhankelijk is van de lectuur des schrijvers. Toch maken we een stoute veronderstelling: Bacchus is hier de god van slaven en armen, die met zijn gave dezen bevrijdt en verheft. Zou de parallel met Christus niet mogelijk zijn? Een tweede verklaring, van wel wat ander kaliber: Bacchus bevrijdt de man van zijn zaadGa naar eind43. zoals de vrouw door Juno bevrijd wordt. Ook hier zal wel weer in de eerste plaats gedacht zijn aan de gevolgen van wijngebruik, al wordt dat niet expliciet gezegd. Een derde verklaring van Liber: de god bevrijdt de mensen van hun zorgen. Of nog anders onder woorden gebracht: de dienst van Bacchus heeft te maken met de reiniging van de ziel. | |
[pagina 33]
| |
We zouden voor deze laatste uitleg van Albericus die een hogere interpretatie van de naam Liber geeft, kunnen denken aan de zuivering van de ziel, waarbij de wijn in de eerste plaats symbool is, en dan ook van christelijke huize zou kunnen zijn. En als dat niet waar is, is er toch nog altijd in de dienst van Liber, dank zij de wijn-in-feite, van een ‘purgatio animae’ sprake. In een geheel andere sfeer gaat de auteur verder met een VergiliuscitaatGa naar eind44.: Tibique We zijn dan in de sfeer van een land- en wijnfeest: volgens de kommentatoren is dit een vruchtbaarheidsritus op het platteland, en gezien wat er dan vervolgens in de tekst komt, zal de auteur daar ook wel aan gedacht hebben: want hij gaat over op de wan, de Ceres-zeef, die aan Liber gewijd is. Eerst dus de vruchtbaarheidsritus met maskers van Bacchus en dan de wan, die de verkregen veldgewassen gereed maakt voor het gebruik. En daarmede heeft de schrijver nog niet alles gezegd, want opnieuw volgt een VergiliuscitaatGa naar eind45. dat spreekt van de ‘mystica vannus Iacchi’, de mystieke, geheimzinnige wan van Bacchus. Nu over naar andere uitleggingen: Bacchus is de godheid van de vrijheid; vandaar dat bij stedestichtingen aan Bacchus geofferd wordt, opdat de god de vrijheid in stand zal houden. Er volgen drie onderscheiden soorten civitates: de stipendiariae, de cijnsplichtige, de foederatae, de in een federatie opgenomene, en de liberae, de vrije statenGa naar eind46.. Tenslotte iets over de toga libera, met een citaat uit OvidiusGa naar eind47.: het behoorde tot de romeinse zeden dat men de toga libera aan de jonge mannen op de feestdagen der Liberalia schenkt; de officiële benaming van deze mantel is overigens: toga pura. Daarmee is het eerste fragment over de naam Liber beëindigd. Wij | |
[pagina 34]
| |
wijzen hier op de etymologische volgorde, en op het gebruikmaken van veelsoortige mogelijkheden, gaande van het individuele naar het algemeen-politieke.
2. Een bespreking van de bijnaam Lenaeus, die de auteur in verband brengt met ληνός, lacus, kuip. Weer dus de grieks-latijnse etymologie. Andere uitleg, naar Donatus, omdat Bacchus ‘mentem deleniat’, de geest verzacht, of mild stemt. Ook hier wordt even ingegaan op de etymologische werkwijze: een griekse naam met latijnse etymologie, wat, lezen we, door Cicero goedgekeurd wordt evenals door anderen, maar door ServiusGa naar eind48. wordt afgekeurd omdat een griekse naam niet voor een latijnse etymologie vatbaar is. Dan een groot citaat uit VarroGa naar eind49. die er op wijst dat etymologiseren uit een inval van de geest ontstaan, geen systematiek kent. Het vermelden door Albericus van deze kleine maar toch principiële controverse blijft interessant genoeg, in het bijzonder ook voor ons onderzoek van de zeventiende eeuw op dit gebied. Het is voorts interessant dat dit onderwerp kritisch beschouwd wordt, ook al trekt Albericus geen conclusies. Hij staat in zijn werkwijze overigens aan de kant van Cicero. Alle goden, gaat het betoog verder, dragen de bijnaam pater, maar Bacchus doet dit in het bijzonder. En dan volgt weer een boeiende uitweiding als de auteur meedeelt dat Bacchus ook nog andere namen draagt die de schrijver erkent nooit in de autentieke schrijfwijze gezien te hebben. Daaruit is af te leiden dat sommige bronnen hem niet, als manuscript, onder ogen gekomen zijn. Ondanks dit feit vult hij dit tweede gedeelte nu met enkele Bacchusbijnamen.
a. Iacchus, zonder commentaar.
b. Euius, met als betekenis bonus puer. Zonder twijfel een vertaling van de griekse etymologie εὖ en ὑιός (ὑιέ), wat moeilijk anders te vertalen is dan als: goed zo, zoon. | |
[pagina 35]
| |
c. Briseus, betekent exprimens, uitpersend. Verdere etymologie van de naam ontbreekt hier.Ga naar eind50. Wel is er een opmerking over de reden waarom Bacchus deze naam kreeg: hij was de eerste die de wijn uit de druif perste, de melk uit de borst zoog en de honig uit de raat haaldeGa naar eind51.. Een betrekkelijk onverwachte verrijking van het gebied van de wijngod. Maar wijn, honig en melk stonden toch in de oudheid onder Bacchus' supervisie. Nog een tweede verklaring van dezelfde naam, nu in verband gebracht met hirsutus, de ruig behaarde, want, lezen we verder, er zijn twee soorten standbeelden voor de god: Bacchus hirsutus en Bacchus lenis, het laatste woord in de betekenis van zacht en dus onbehaard. De tekst: alteram lenem dictam Lenaei waarschuwt er ons voor te gissen: levem (gr. λεῖος).
d. Bassareus, naar een ten voeten afhangend kleed, dat zijn naam heeft gekregen naar een plaats in Lydie, waar het vervaardigd was. Zo worden de dienaressen van Bacchus Bassariden genoemd. Albericus verwijst naar HoratiusGa naar eind52. waar sprake is van Candide Bassareu. Een tweede bewijsplaats wordt genoemd: Nero, waarmee een uitlating van PersiusGa naar eind53. bedoeld is. De plaats luidt: Bassaris, et lyncem Maenas flexura corymbis.... Bassaris en de Menade die de lynx zal gaan besturen met teugels van klimop. Nogmaals geeft Albericus aan dat hij geen autentieke uitgave heeft kunnen gebruiken en dat hij de uitleg daarom als een algemene overlevering beschouwt, of als op goed geluk verzonnen, of als onecht en apokrief. Daarmee zijn alle mogelijkheden wel gegeven.
3. Het derde fragment begint met het verhaal over de aan wijn verslaafde Indiërs, als bij Fulgentius. We laten dit onbesproken wegens ontbreken van nieuwe gezichtspunten. Vervolgens de gelijkstelling van Bacchus en Osiris. Deze identifi- | |
[pagina 36]
| |
catie is gemakkelijk te begrijpen, als we daarna lezen dat de uitvinding en het gebruik van de wijnstok in Egypte geschiedden door Osiris, de man van Isis, en door Bacchus in India. Vervolgens het gegeven over Maro, d.w.z. Mero, nutritor vinolentiae, alweer zoals bij Fulgentius, gevolgd door de uit dezelfde bron afkomstige voorstelling van een op tijgers zittende Bacchus. De bijnaam Lenaeus wordt verklaard, met de toevoeging dat deze aan Fulgentius ontleend is. Nu iets over de aan Bacchus gewijde vrouwen, de Bacchae, wier naam in verband gebracht wordt met bacchari, razen. Andere, nogal voor de hand liggende verklaring: zij werden naar Bacchus genoemdGa naar eind54.. Nog een andere benaming: Mimallones. Lactantius Placidus acht dit een macedoons woordGa naar eind55., of het is ontleend aan het Grieks en dan betekent het furor. Om dit geheel aan te vullen geeft Albericus het griekse werkwoord μαίνειν, furere, razen, en aldus heten ze ook Maenaden. Weer een andere mogelijkheid: het grondwoord van Maenaden is μήνη, maan, als waren ze lunaticae, maanzieken, die immers ook razen. Maar de schrijver acht dit meer een kunstig verzinsel dan de waarheid. Over Bacchus' lynxen, die immers bij de wijngod horen, lezen we het volgende: deze dieren hebben zulk een helder (in)zicht of doorzicht, want de natuurkundigen beweren dat met mate gedronken wijn het verstand, de geest scherpt. En daarmee zijn we weer eens bij een allegorische verklaring terecht gekomen.
4. Dit hoofdstukje bevat het signalement van Bacchus, afgezien van voorstellingen uit de beeldende kunsten. Bacchus is jong, als bij Fulgentius, omdat de dronkenschap bij de jeugd behoort. Naakt, omdat dronkenen zich ontkleden, of omdat, hetgeen ons al bekend is, de dronkenen zich van hun materiele welstand beroven, of omdat ze hun hartsgeheimen niet kunnen of weten te verbergen, zoals ook Fulgentius vertelde. Over de dijmythe citeert Albericus MartianusGa naar eind56.: er is achtereen- | |
[pagina 37]
| |
volgens sprake van de stad Nysa, aan vader Liber gewijd, en vervolgens van een berg in de buurt van Nysa, genaamd Mêros, gewijd aan Jupiter. Nu wordt verband gezocht en gevonden met het griekse μηρός, dij. Ook Euripides (Ba. 286-297) geeft in een z.g. rationalistische verklaring met μηρός als uitgangspunt het woordenspel μηρός - μέρος - ὅμηρος. Naast Martianus noemt de schrijver ook diens kommentator Remigius van AuxerreGa naar eind57.. Daar lezen we over de indische berg waar nog heden ten dage de wieg van Liber aangetroffen wordt. Naar deze berg, aldus Albericus, wordt de god ook Nysaeus genoemd, of Dionysus: deus Nysae. Het klimop in de Bacchusdienst heeft de volgende betekenis: druivenloof en klimop lijken op elkaar. Of anders: een altijd jeugdige god en altijd groene planten horen in elkaars nabijheid. Daarom worden ook dichters met kransen van klimop gekranst. En nog even doorgaand op de dichters, die wij hier voor de eerste keer in verband zien gebracht met de wijngod: dichters zijn aan Liber gewijd, omdat ze als Bacchanten razen, zoals ook HoratiusGa naar eind58. zegt: Ut male sanos ... zoals Bacchus aan de satyrs en de faunen de waanzinnige dichters toewijdde. Nog één verklaring: klimop is altijd groen, zoals liederen de onsterfelijkheid verdienenGa naar eind59.. Het Lycurgusverhaal levert na M.V. i, 123 geen nieuws op.
5. Het laatste gedeelte handelt over Bacchus' geboorte en we verbazen ons even over de volgorde. Albericus meldt dat hij over dit onderwerp nooit iets gelezen heeft dat het vermelden waard is, wat ons nog meer verbazingwekkend schijnt. Hij geeft dan de mededelingen van Fulgentius en M.V. over de vier zusters. De schrijver verklaart uitdrukkelijk dat hij de afleiding van de naam Agaue niet kent. Geen wonder, want hij wist niet wat hij met de voor de Romeinen toch wel duistere griekse eigennaam aan- | |
[pagina 38]
| |
moest. Daarna Bacchus en de Gigantenstrijd. De Giganten troffen Bacchus in een roes aan en hakten hem in stukken, die ze begroeven, maar een weinig later is hij weer levend en één geheel vormend herrezen. Men zou kunnen vermoeden dat dit verhaal over een gedode en weer herrezen god een geweldige indruk gemaakt zou hebben op een christelijk schrijver, maar dat is (helaas) niet het geval. Dit verzinsel, aldus Albericus, is door leerlingen van Orpheus uitgelegd, die beweren dat onder Bacchus niets anders te verstaan is dan de anima mundiGa naar eind60., die, zoals de filosofen zeggen, ook al wordt hij in nog zoveel leden over de wereld verdeeld, zich toch schijnt te willen integreren, uit de delen weer oprijzend en weer één geheel vormend, terwijl hij steeds één en dezelfde blijft en geen verdeling van zijn eenheid tolereert. Albericus eindigt met de mededeling dat van bovenvermelde mythe in de mysteriën een zinnebeeldige voorstelling werd gegeven. Jammer alweer dat Albericus over deze afgewezen gedachte niets naders toevoegt, want ongetwijfeld wordt hier een zijde van Bacchus besproken die interessant genoeg is: een god die de wereldziel is, hetgeen een boeiend wezenskenmerk genoemd kan worden, want onder wereldziel wordt in het algemeen verstaan: de conserverende kracht van God of een god, die het heelal bestuurt, er in tegenwoordig is (in delen) en tegelijkertijd als volmaakt geheel bestaat. Wij raken daarbij aan transcendente en immanente godsvoorstellingen die hier niet nader behoeven uiteengezet te worden, temeer niet daar de auteur zich van deze opvattingen distantieert. |
|