Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1
(1968)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
II. De Middeleeuwen1. FulgentiusFulgentius schreef zijn mythologisch handboek, Mythologiarum libri tres, omstreeks het jaar 500 in Noord Afrika onder de heerschappij der VandalenGa naar eind1.. Het was hem nauwelijks om de mythologische verhalen zelf begonnen: de auteur heeft welbeschouwd alleen maar belangstelling voor de allegorische verklaringen, die reeds lang bekend waren en in Fulgentius' tijd blijkbaar nog in een behoefte voorzagenGa naar eind2.. Als bron stond hem de bekende Scholiast op Vergilius, Servius ter beschikking, uit het begin van de vijfde eeuw, die behalve grammatische aantekeningen ook vaak allegorische gegevens te boek stelde. Verder noemen we nog een werk van encyclopaedische aard: De nuptiis Mercurii et Philologiae van Martianus Capella, uit het einde van de vierde eeuw. Fulgentius geeft in het begin van zijn werkGa naar eind3. een kort overzicht van de herkomst van het godenbeeld, een verhaal dat we de gehele Middeleeuwen door terugvinden. Als zovelen vroeger en later ziet hij in de goden geen goddelijke wezens, maar acht hij hun herkomst menselijk. De auteur vertelt over een Egyptenaar die een beeld oprichtte voor zijn vroeggestorven zoon. De uitwerking van dit gedenkteken was geheel anders dan de vader het bedoeld had: het werd een middelpunt van smartgevoelens in plaats van een remedie tegen de droefheid, terwijl het toch beter is verdriet te vergeten. Het beeld kreeg de naam idolum, id est idos dolu, quod nos Latine species doloris dicimusGa naar eind4.. Door de familie, vervolgt Fulgentius, werd het beeld met kransen, bloemen en reukwerk vereerd. Slaven, die iets misdaan hadden, zochten bij het beeld heul en kregen vergiffenis. Niet onbelangrijk is ook nog het volgende: het beeld was een verlener van heil en men bood het geschenken aan, meer tengevolge van vrees dan uit liefdeGa naar eind5.. | |
[pagina 22]
| |
Deze gedachte sluit aan bij een citaat uit Petronius: Het was in de eerste plaats angst die de goden in de wereld bracht.Ga naar eind6. Ook Fulgentius acht deze idolatrie een afschuwelijke dwaalleer, en op deze grond is het ook goed begrijpelijk dat hij de mythen niet uitvoerig wenst te vertellen, ook al kunnen andere redenen even belangrijk zijn, als bijvoorbeeld de veronderstelling dat deze verhalen aan zijn lezers bekend geacht kunnen worden. Eén pagina wijdt Fulgentius slechts aan BacchusGa naar eind7.. Zeer in het kort handelt hij over de eerste en tweede geboorte van de god, eerst uit de verbrandende Semele en vervolgens uit de dij van Jupiter. Verder wordt er niets vermeld, behalve één vrij zeldzaam gegeven: na de tweede geboorte verzorgt Maro het kind, dit in tegenstelling tot de gewone versie, waar nimfen deze werkzaamheid op zich nemenGa naar eind8.. Wie is deze Maro? Fulgentius verschaft geen inlichtingen, maar van elders kennen we een Apollopriester van die naamGa naar eind9., die Odysseus koppige wijn te drinken gaf, waarmee deze de Cycloop dronken wist te maken. Later komt Maro in dienst van Dionysus. Alleen bij Fulgentius is Maro voedsterheer; wel treffen we hem elders in het gevolg van de wijngod aanGa naar eind10.. Fulgentius geeft wel een etymologiserende interpretatie van de naam Maro, die hij uitlegt als stond er Mero, samenhangend met het lat. merum, onvermengde wijn. We merken hier allereerst op dat onze auteur een griekse naam voorziet van een latijnse etymologie, een werkmethode die we nog vaker zullen tegenkomen en die ook bij Fulgentius niet nieuw is. De griekse woorden schrijft Fulgentius met latijnse letters. Voorts de etymologie zelf: die is natuurlijk duidelijk: er wordt een samenhang geconstrueerd tussen de kleine wijngod en het latijnse woord voor het produkt van de god, de volle wijn. We hebben hier dus te maken met een kleine wijnallegorie. Hier volgen enkele woorden van Fulgentius in vertaling: Maro is de voedsterheer van Bacchus, omdat ongemengde wijn alle wijnzucht voedt. Er volgt dan een passage over Semele en haar drie zusters: Ino, Autonoë en Agaue, die door Fulgentius Bacchae (Bacchanten) ge- | |
[pagina 23]
| |
noemd worden, aldus afgeleid: quasi vino Bacchantes, als het ware door de wijn in bacchische vervoering. Fulgentius zegt: Laten we nu eens kijken wat dit mythische gegeven ‘mistice’ betekent. Met dit woord bedoelt hij wel: naar diepere betekenis, ondergrondelijk. En het is zijn mening dat deze vier zusters vier graden van dronkenschap voorstellen, waarmee de wijn-allegorische methode wordt voortgezet. Ino is vinolentia, wijnzucht. Etymologisch zou de naam dan samenhangen met inos, grieks οἶνος, wijn, een woord dat gelijk is, zegt Fulgentius, met het latijnse vinum. Autonoë is rerum oblivio, vergetelheid ten opzichte van de omgeving, of algehele vergetelheid. Etymologisch: autenunoe, schrijft de auteur, voor het griekse αὐτήν οὐ νοη (~ νοοῦσα). Als betekenis geeft hij: se ipsam non cognoscens, zichzelf niet kennend. Semele is libido, lust, wellust. Etymologisch samenhangend met somalion, dat Fulgentius gebruikt voor het griekse σῶμα λύων, met als latijnse vertaling corpus solutum, ontbonden lichaam, en hij voegt er aan toe: id est de libidine nata ebrietas, dronkenschap geboren uit wellust. Tenslotte Agaue, insania, waanzin. Hier vinden we geen etymologie, maar Fulgentius geeft haar naam deze betekenis omdat ze in vervoering haar zoon (Pentheus) het hoofd afhakte. Het komt ons voor dat in de volgorde der zusters wel een zekere climax te vinden isGa naar eind11.. Ook hier hebben we te maken met een eenvoudige wijnallegorie. Bacchus wordt door Fulgentius ook Liber pater genoemd, omdat de wijn de geesten vrij maakt: Liber ergo pater dictus est, quod vini passio liberas mentes faciat. Over het epitheton pater zwijgt echter onze auteurGa naar eind12.. Even is de tocht naar India vermeld, die een grote overwinning voor Bacchus opleverde. Over de Indiërs wordt ons meegedeeld dat ze aan wijn verslaafd waren, wat op tweeërlei wijze verklaard wordt 1e: de geweldige zonnehitte maakte hen tot grage drinkers en 2e: India is het land van de Falerner wijn of de wijn van Me- | |
[pagina 24]
| |
roëGa naar eind13.. Die indische wijn, zo wordt ons verteld, is zo krachtig dat een dronkaard er nauwelijks een pintje van in een maand kan opdrinken. Er volgt een citaat uit LucanusGa naar eind14.: ‘Indomitum Meroe cogens spumare Falernum’: Meroë, de onbedwingbare Falerner dwingend uit te schuimenGa naar eind15.. Een enkel gegeven over de uitbeelding van Bacchus wordt ons nu geëxpliceerd: Bacchus zit op tijgers, omdat alle wijnzucht op woestheid berust. Of anders uitgelegd: door wijn worden woeste geesten zacht gestemd. En dit brengt de auteur tot het noemen van een befaamde bijnaam van de wijngod: Lieus, een grieks woord dat weer als een latijns wordt geïnterpreteerd: Bacchus maakt zacht (lenitatem praestans). Voor Lieus ware eerder te verwachten Lenaeus (M.V. iii, 12, 2). En tenslotte een enkele mededeling van Fulgentius aangaande de gedaante van Bacchus: hij wordt als jongen afgebeeld, omdat dronkenschap bij het onrijpe behoort. Naakt is hij, omdat een dronken man door zijn vermogen te verbrassen berooid achterblijft, of omdat hij zijn geheimen bloot geeft. Ook het opnemen van Bacchus onder de goden wordt gereleveerd. Als we het gehele stuk van Fulgentius overzien, dat hij aan Bacchus wijdt, levert dit dus verschillende interpretaties op: we ontmoetten wijnallegorie, iets over de befaamde veldtocht naar India, en het een en ander over de wijnuitwerking in zedelijk opzicht. Men mag Fulgentius niet verwijten dat hij niet meer gaf, zoals zijn klassieke voorgangers of zijn latere opvolgers. Eerder is het verbluffend dat in zijn tijd nog zoveel was overgeleverd van de mythologische verhalen. Nog deze slotopmerking: het is moeilijk te bepalen wie met vrucht deze lectuur tot zich kon nemen, maar het moeten wel lezers geweest zijn met enige klassieke basiskennis, want anders blijft een betoogje over Bacchus als dit volledig in het luchtledige hangen. |
|