Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1
(1968)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
I. Klassieke dichters en auteursI. EuripidesEuripides' tragedie De Bacchanten, door de dichter in het eind van zijn leven geschreven (hij stierf vermoedelijk in het jaar 407 voor Christus), toen hij in Macedonië vertoefde, is naar wij menen de schoonste tekst ooit aan Dionysus gewijd. Nooit is het geheim dat rond deze god bestond en bestaat zo verbluffend diepzinnig en zo ondoorgrondelijk verwerkt. Het gegeven lijkt kinderlijk eenvoudig: de oude koning Cadmus van Thebe heeft zijn koninklijke waardigheid aan zijn kleinzoon Pentheus overgedragen. Juist in die tijd tracht Dionysus zijn eredienst, die reeds in Klein Azië tot bloei gekomen is, ook in Griekenland te vestigen. Voor de blinde ziener Tiresias en de afgetreden koning is er veel aantrekkelijks in de nieuwe cultus en zij bereiden zich voor op deelneming aan de moderne eredienst, evenals de moeder van Pentheus, Agaue, die met haar zusters een belangrijke plaats in de Dionysusdienst hebben ingenomen. Pentheus verzet zich uit alle macht tegen de religieuze nieuwigheden. Zijn ontmoetingen met de nieuwe god en zijn bestrijding van deze hebben als gevolg dat de koning in vrouwenkleren er op uittrekt om de aanhangsters van Dionysus in het geheim aan het werk te zien. In dionysische vervoering herkent moeder Agaue haar spionerende zoon niet, zij ziet hem voor een leeuw aan en verscheurt met de andere vrouwen haar eigen kind. Later, weer tot bezinning gekomen, beseft ze wat ze in werkelijkheid gedaan heeft. Dionysus straft de gehele familie voor het ongeloof van een enkel lid. Daar vele latere teksten, aan Dionysus gewijd, onder direkte of indirekte invloed van dit meesterwerk staan, is het noodzakelijk iets nader in te gaan op deze tragedie, waarbij we de nadruk leggen op die elementen, die in de latere literatuur van het grootste belang zijn. | |
[pagina 2]
| |
Het stuk begint met een monoloog van Dionysus (vs. 1-63), die in mensengedaante ten tonele verschijnt en wijzend op het graf van zijn moeder Semele haar en zijn geschiedenis in het kort verhaalt: Als Semele een kind van Zeus verwacht, wil zij, op aanraden van Hera, de verwekker nog een keer aanschouwen, wat haar op de verbrandingsdood komt te staan. Even geeft Dionysus (vs. 13 e.v.) een overzicht van zijn rondreizen in het Oosten en van zijn komst in Griekenland, met de gevolgen van dien: de vrouwen van Thebe heeft hij opgejaagd, nadat hij ze de uitrusting van zijn dienst had gegeven: een hindevel om het lichaam te bedekken en de thyrsusstaf, met klimop omrankt. In verbijstering vertoeven de vrouwen op de bergen. Dionysus blijkt ook zeer goed te weten dat Pentheus zijn grote tegenstander is. Hem en de Thebanen zal hij nu zijn godzijn bewijzen. De god deelt ook nog mee, waarom hij zich in mensengedaante gehuld heeft: als de Thebanen zijn volgelingen verdrijven willen, zal hij hen aanvoeren en tot de overwinning leiden. In de eerste koorzang (vs. 63 e.v.) horen we eerst een hoge aanbidding van Bromios, de dreungod. Komt Bacchanten, komt Bacchanten,
Brengt de godszoon Dionusos,
De met tromgebonk geëerde,
Uit het Phrygische gebergte,
Terug naar Hellas' brede dreven,
De donderende god.....
(vs. 83 e.v.)Ga naar eind1.
Ook horen we het een en ander over de wonderlijke tweede geboorte van de god: Zeus schenkt voor de tweede maal het leven aan Dionysus, de gehoornde, en omkranst hem met slangen, zoals de Bacchanten die in het haar dragen. Vervolgens in het koor een aanspraak tot Thebe (vs. 105 e.v.): neem klimoprank, en klimplant en bessen, takken van eik en den, neem hindevel en kroezige wol, neem de thyrsusstaf: alle attribu- | |
[pagina 3]
| |
ten dus die voor de Dionysusdienst nodig zijn. Daarna worden nog pauken en fluit genoemd (vs. 124 e.v.). Maar ook de vreselijke, uitzinnige kant van de Dionysusdienst blijft niet verzwegen (vs. 135 e.v.): Heerlijk, wanneer hij na het gedwarrel der dansen neerstort ter aarde, terwijl hij
Met het hindevel bekleed is, het heilige kleed,
Dorstend naar 't dierlijk genot van het bokjesbloed,
IJlend naar 't bergland van Lydië en Phrygië,
En hij, Bacchos, gaat ons voor.
Euoi!
Ook de onmiddellijk op boven geciteerde koorpassage volgende woorden zijn daarom van belang omdat er uit blijkt dat de Dionysusdienst niet alleen maar een wijndienst is: Dan vloeit in stromen op d'aarde de melk, vloeit de wijn, vloeit der bijen
Nektarvocht. (vs. 141).
Na de extatische zang en dans tijdens de bergtocht der door de godheid bezeten vrouwen, komt het hoogtepunt, de omophagia, waarbij rauwe offerdieren verslonden worden. Maar daarna een tekening van een land, overvloeiende van melk en honig (vs. 704 e.v.). Met deze de tragedie inleidende schilderingen is het geheel eigenlijk reeds gegeven: een nieuwe godsdienst van heerlijkheid en verrukking, van dans en zang, en van verscheurende, dodende kracht tevens, een godsdienst van uitzinnige vrouwen, die toegejuicht en bestreden wordt, een godsdienst uit het oosten afkomstig en gesticht door een god, zoon van Zeus en een aardse vrouw, vervolgd door Hera en volgroeid in de dij van Zeus zelf, een god die zich nu eens manifesteert in mensengedaante, dan weer als oerkracht van de natuur. Een verrukkelijke scene volgt na het eerste koor: de blinde Ti- | |
[pagina 4]
| |
resias en de oude Cadmus, van thyrsusstaf, hindevel en klimop voorzien komen ten tonele. Zij willen mee met de dansenden, zij willen deel hebben aan het jeugdig-nieuwe. Zij voelen zich opnieuw jong en kennen geen vermoeienis en willen te voet naar de bergen, waar de feesten zijn. Cadmus veracht de goden niet, ook niet deze nieuwe god. Dan treedt voor het eerst de tegenstander van de Dionysusfeesten, koning Pentheus op. Hij spreekt zijn misnoegen uit over ‘deze vreemde ramp’, over de vrouwen die meer Aphrodite dan Dionysus vieren en hij verklaart aan deze nieuwe godsdienst een einde te zullen maken. Plotseling ziet hij Tiresias in een hindevel en zijn grootvader dansend met de staf! Tiresias neemt het tegen Pentheus op voor Dionysus. Demeter, de godin der aarde en der vruchten, en Dionysus, de god van de wijn, zijn de belangrijkste goden (vs. 274 e.v.): Want twee machten, jongeman,
Zijn voor de mens 't voornaamst: Demeter, de godin,
(Dat is de aarde, noem haar maar zoals ge wilt)
Zij brengt de mensen groot met voedsel in vaste vorm:
En toen kwam hij, de zoon van Semele; hij gaf
De mens het druivennat, een even kostelijk
Geschenk, dat heul brengt aan het zwoegend mensenras,
Telkens wanneer het zich er mee verzadigd heeft;
Het schenkt de slaap, waarin men 't daaglijks leed vergeet
En voor de zorgen is 't de beste medicijn
En, zelf een god, wordt het de goon geplengd, zodat
De mens hierdoor de gunsten van de goden wint.
De aardsheid en de hoogheid van de wijngod, de heerlijkheid en de religieuze betekenis van de wijn zijn hier indrukwekkend aan het daglicht gebracht. Tiresias vertelt nogmaals het verhaal van Dionysus en zijn tweede geboorte en geeft hieraan een diepere betekenis, die we hier niet nader zullen bespreken. Het is niet verwonderlijk, dat de blinde | |
[pagina 5]
| |
ziener Tiresias wijst op een andere gave, die Dionysus schenkt (vs. 300): Wanneer men door de god zeer sterk bezeten is,
Kan men in zijn vervoering in de toekomst zien.
Tiresias, de ziener, weet wat er gebeuren gaat. Dionysus heeft ook deel aan het bedrijf van de oorlogsgod en Tiresias erkent dat de god de vrouwen geen ingetogenheid leert. Ook deze uitspraken leren ons iets over het uiterst complexe wezen van de nieuwe god. Ook Cadmus raadt Pentheus aan deze god te aanvaarden, met gebruikmaking van minder hoge motieven (vs. 333 e.v.): Want zelfs al is hij niet de god, wat gij beweert,
Noem hem dan toch maar zo en lieg, dat hij het is.
Dan heet men Semele de moeder van een god
En hebben wij en heel ons Huis aan die eer deel.
Maar Pentheus blijft bij zijn mening en de twee oude mannen gaan hun Dionysusweg. Het koor waarschuwt vervolgens Pentheus voor zijn hybris: Bacchus, de zorgenverdrijver, behoort gediend te worden. Dan verschijnt een dienaar voor Pentheus met de gevangen Dionysus, die bij zijn gevangenneming geen enkel verzet bood en die niet als de gezochte god herkend wordt. De bode deelt mee dat de gearresteerde Bacchanten hun vrijheid hebben hernomen (vs. 447): Vanzelf vielen de boeien van hun voeten af
En zonder tussenkomst van mensenhand heeft zich
De poort ontgrendeld. Rijk aan wondren is de komst
van deze man hier!
Dionysus is immers de bevrijder, die kan binden en losmaken: hij | |
[pagina 6]
| |
bindt met de wijn en reeds in de homerische hymne 7, 13 e.v. treedt hij als bevrijder op. Het gaat met de gevangen Bacchanten als met Petrus (Hand. xii, 7). Dit alles maakt op Pentheus weinig indruk: hij is er zeker van dat de vreemdeling hem niet ontsnappen zal en hem aanziende moet Pentheus erkennen dat deze vreemdeling een zekere schoonheid niet ontzegd kan worden: een lange haardos, blankheid van huid, zaken die vrouwen mooi vinden. Als Pentheus probeert inlichtingen te verwerven over de Dionysusdienst, wordt hij niet veel wijzer. En de gevangene weet dat hij binnenkort weer vrij zal zijn (vs. 498): De godheid zelf verlost mij toch, wanneer ik wil!
Ook deze regel wijst er met nadruk op, dat Dionysus niet alleen niet herkend is, maar zelf het mystificerende spel van wel de god en niet de god geheel meespeelt. Het koor verhaalt weer opnieuw de wonderbaarlijke geboorte van de god en waarschuwt wederom voor Pentheus' hybris. Na dit koor is Dionysus al weer vrij en tesamen met de koorleidster en de Bacchanten. Dionysus vertelt van zijn ontvluchting, aan de ene kant is hij in het volledig bezit van zijn goddelijke kracht (vs. 614): Wel, ik heb mijzelf gered, gemakkelijk en moeiteloos,
aan de andere kant maakt hij van doortrapte list gebruik. Ook vertelt hij hoe het paleis van Pentheus door de god met de grond gelijk gemaakt is, waarmee de misdaad van Pentheus een god gevangen te nemen, bestraft is. Weer een korte dialoog van Dionysus en Pentheus, die onderbroken wordt door een verhaal van een bode, die de Bacchanten op de Cithaeron gezien heeft en verslag uitbrengt van de vreemde verschijnselen die hij heeft waargenomen. In een pastoraal landschap had hij drie Bacchantengroepen ge- | |
[pagina 7]
| |
zien, aangevoerd door Ino, Autonoë en Pentheus' moeder Agaue. Eerst zijn de Bacchanten in een dieper sluimer, maar Agaue maakt ze met haar toeroep wakker. De Bacchanten slaan hindevellen om en omgorden hun kleren met slangen. Mag tot nu toe alles in rust zijn toegegaan, snel wordt de aanblik anders: vrouwen zogen welpen van wolven en hinden. En dan beginnen de wonderen: een Bacchante slaat als Mozes water uit de rots, een ander werpt haar staf neer en wijn spuit op. Weer anderen krabben met hun vingertoppen in de aarde en melk begint te stromen en uit de thyrsusstaven vloeit honig. Dan breekt de omophagie los en bijna was de bode zelf verscheurd. De koorleidster komt tot deze conclusie (vs. 777): Dionysus kan zich meten met de grootste god.
Het gesprek tussen Dionysus en Pentheus wordt hervat. De god waarschuwt Pentheus tegen zijn voornemen strijd met de Bacchanten aan te binden. Ze stellen tenslotte het volgende plan op: Pentheus zal de Bacchanten gaan bespieden, als vrouw verkleed! Daarmee is Pentheus een verloren man. En Dionysus zegt aan het eind van een monoloog (vs. 857 e.v.): Maar kom, ik ga hem hullen in de tooi, waarin
Hij naar de Hades gaan zal, door zijn moeder wreed
Gedood. Dan zal hij weten, wie de zoon van Zeus,
Dionusos, is: een ware god, een vreeslijk god,
Maar voor de mensheid ook de vriendelijkste god.
Na een koor spreken weer Dionysus en Pentheus met elkaar, Pentheus nu in vrouwenkleding, en reeds dadelijk in het begin van een Bacchische vervoering roept Pentheus uit (vs. 918 e.v.): Wel... vreemd is dat; 't is net of ik twee zonnen zie
En tweemaal Thebe's zevenpoortige vestingstad.
Het is, nu 'k naar U kijk, of mij een stier geleidt
En of er horens zijn gegroeid, daar op uw hoofd.
| |
[pagina 8]
| |
In een nieuw bodeverhaal wordt dan de vermoording van Pentheus door zijn moeder in alle verschrikking meegedeeld. Agaue herkent in haar razernij Pentheus niet en ziet in hem een leeuw. Zo komt de moeder terug met het hoofd van haar zoon op haar staf gestoken en langzamerhand dringt het tot haar door, wat ze gedaan heeft. Tenslotte volgt de straf van Dionysus voor de gehele familie. Het is nuttig en nodig voor ons verder onderzoek nog even een blik te slaan op de feitelijke gegevens die deze tragedie ons schenkt en die direkt of indirekt van zulk een eminente betekenis zijn voor de latere bewerking van deze stof. Euripides laat zich niet tenvolle gaan bij het vertellen der Dionysusmythen: in een zo streng gebouwd stuk zouden allerlei gebeurtenissen ook nauwlijks passen en alleen maar van de hoofdgedachte n.l. dat Dionysus een geweldige en vreselijke god is, afleiden. Slechts de wonderlijke dubbele geboorte wordt kort, maar meermalen gememoreerd (vs. 3, 93, 97, 242, 523). In de proloog horen we iets over de dood van moeder Semele en de naijver van Hera; het verborgen zijn van de onvoldragen god in de dij van Jupiter, en de vermelding van Nysa, waar Dionysus zijn allereerste jeugd doorbrengt, komen later ter sprake. En hiermee meent de dichter te moeten volstaan. Uitvoeriger worden we ingelicht over het uiterlijk van de god en de attributen die bij hem en zijn volgelingen horen. We geven enkele voorbeelden. Het hindevel (bv. vs. 111, 137, 176, 249, 696) als lichaamsbedekking en de met klimop omrankte thyrsusstaf (bv. vs. 80, 113, 176, 240, 495, 704), de slangen in de haren (bv. vs. 102, 697), de fakkels voor de nachtelijke feesten, takken van eik en den (bv. vs. 110, 703), ziehier de attributen die het vaakst genoemd worden en die behoren tot het feestgewaad van de Dionysusgelovigen (vs. 34). Wat Dionysus zelf betreft, zijn uit deze tragedie af te leiden uiterlijk zal in de loop der eeuwen wel gewijzigd en aangevuld worden, maar de grondtrekken zijn hier reeds aanwezig: Dionysus is de stiergehoornde god, die ook iets van de leeuw heeft. Hij is weelderig gelokt, welriekend van haar, verwijfd van uiterlijk, | |
[pagina 9]
| |
blank van huid en fris van gelaatskleur, hij heeft het uiterlijk waar vrouwen bijzonder op gesteld zijn (bv. vs. 150, 236, 353, 453, 457, 920, 1018 enz.). Het kleine beeld dat we hier van de god geven, berust op uitspraken van voor- en tegenstanders. Boeiender uiteraard zijn de eigenschappen van Dionysus. Natuurlijk schept hij vermaak in feestvreugde. Dionysus leert geen ingetogenheid (vs. 314, 315), maar desondanks bewerkt hij ook niet het verlies van de kuisheid. Hij is een god van de oorlog (vs. 302) en van de vrede (vs. 419). Zo is hij een god van uitersten en tegenstellingen. Daardoor is zijn wezenlijk karakter moeilijk te bepalen. Ook is hij de god van de zienersgave (vs. 298, 328). Hij heeft te maken met het goddelijk recht (vs. 370) en met de Muzen (vs. 409, 565). Hij brengt welvaart en verdrijft de eenzaamheid (vs. 572, 609). Natuurlijk is hij verder de god die de wijnstok voor de mens op deed schieten (vs. 651, 772), hij is de god die de gerechtigheid brengt (vs. 991-1011). Tenslotte onderhoudt Dionysus goede relaties met Pan en de nimfen. Een duidelijk apart te noemen aspect is de luidruchtige feestvreugde, het gedruis, de muziek en de dans die de dionysische feesten begeleiden. Kreten, getier en schallend geroep zijn niet van de lucht. Tamboerijnen, tromgebonk, pauken, maar ook lieflijke fluiten vormen de ritmische en melodische begeleiding. De dansende god en dansende vrouwen trekken door de bergen. Overal weerklinken de Euia en Euoi-roepen, terwijl de Bacchanten over de rotsen springen (bv. vs. 21, 55, 114, 124, 126, 129, 149, 155, 159). De dionysische uitzinnigheid barst dan los: uit hun huizen gedreven, in verwarring en buiten zinnen, opgejaagd door de wijngod, stormen de vrouwen bergopwaarts, gelokt door het komende feest, waanzinnig door het wijngebruik, met schuim op de mond, door de godheid bezeten. Dionysus heeft de macht over mij, zingt de koorleidster (vs. 1037). De daarop volgende volledige uitzinnigheid bezingt Euripides in het latere deel van de tragedie: de vrouwen zogen jonge wilde dieren. Plunderende en in volle verstandsverbijstering scheuren ze dieren in stukken en hetzelfde lot ondergaat Pentheus (vs. 738 e.v., 1126, 1205). | |
[pagina 10]
| |
Temidden van deze uiterste verwarring en heerlijkheid manifesteren zich wonderen van deze geweldige god met zijn bovennatuurlijke macht: water, melk, wijn en honig komen uit de grond, de gevangen genomen godheid verlost zichzelf en verlost de zijnen: Dionysus is een bevrijdende god en mede daarom wordt hij in vroomheid, hoe wonderlijk het ook klinken mag, als men het oog gevestigd houdt op de verschrikkingen die hij te weeg brengt, gediend met een lied, met een gewijde dans. Niemand wordt door hem vrijgesteld van zijn noodzakelijke verheerlijking. Onuitsprekelijk groot en machtig is de god. Slechts de godloze ziet Dionysus niet, en zijn aanhangers verafschuwen hen die godloos zijn. Tenslotte nog een blik op wat de Dionysusdienst de mens aan vreugden in dit leven schenkt. Deze maakt en houdt de mens jong door het verkwikkende druivennat, dat heul brengt aan het zwoegend mensenras (bv. vs. 279, 282, 421 e.v.). De wijn schenkt slaap, waarin men het dagelijks leed vergeet. Wijn is ook altijd medicijn voor de zorgen des levens. Wie wijn plengt, plengt een god voor de goden. En bovendien: zonder wijngenot geen liefde! Men ziet hoe uit deze gegevens blijkt dat we hier te maken hebben met een eredienst van een uiterst reële god. Dionysus is een zich openbarende god (vs. 22, 42, 54, 472 e.v.), die verering verdient en vroomheid eert (vs. 67, 70-77, 199, 273, 584 e.v.). |
|