Carlo, San Remo, zegt Tor, 't een is 't ander. We kunnen nog een maand rijden tot onder in Italië, maar de tembers blijven dezelfde. Gelijk kinderen die blijven spelen zonder dat ze 't thuis weten, schrijven ze postkaarten uit Genua, Florence, Rome. Het hotel zorgt voor de verzending uit die steden, het heeft daar overal bijhuizen en ge geeft den portier twintig frank.
Tor en Vera gaan aan het strand zitten. Schoone meiskens en jongens, schoon kinderkens, maar ge kunt er zoo niks tegen zeggen. Tor koopt een vischlijn, Vera borduurwerk, ne mensch moet iets doen als hij zoo geen aanspraak heeft. Hij rolt zijn broek op tot boven de knieën. Ge kunt daar tusschen zware rotsblokken hengelen in vier meter diep en zoo klaar dat ge de visschen ziet zwemmen. Maar vangen is een ander affaire. We moeten ook al eens zwemmen voor de afwisseling. Ze koopen er het gerief voor. Ze gaan hand in hand de zee in, twee dikke vette boeren tusschen al die schoone jeugd. Ze zijn een beetje triestig. Ze kunnen natuurlijk niet zwemmen, ze hurken tot aan den hals in 't water en dan zoo, och arme, wat springen. En nog een beetje verder gaan. Opeens stronkelt Vera op een bemosten steen. Het is precies of ze vechten onder water en Tor wint, maar ze hebben alle twee op zeeëgels getrapt, de stekels zitten er diep in.
Die van het hotel, de apothekers, de doktoors, allee al de Italianen zeggen dat daar geen middel tegen bestaat, die stekels worden geabsorbeerd. Tor en Vera gelooven dat niet. Ge kunt bloedvergiftiging krijgen van een klein ijzersplinterken gelijk de chauffeur van Colfs en een vies beest onder in de zee zou proper zijn, allee allee. De vischlijn is