meid. Ge zijt wel goed van mij zoo geren te zien. Eens vraagt hij of het niet gemakkelijker is dat Tor weer in zijn huis woont. Ah, nu wilt gij, meneer, maar nu wil ik niet meer. En nu zegt zij hem de waarheid en nu zwijgt hij. Maar voor hulp kijkt hij naar haar en dan weet ze al wat hij wenscht. Op het einde van het einde, als hij zelfs met de oogen niet meer kan vragen, ziet zij het nog, is zij de vrouw en de dochter voor. Hij is in haar armen gestorven.
Na de begrafenis loopt opeens het praatje dat Tor kennis heeft met Suzanne. Het is te zot om los te loopen, maar het loopt, en wild. Hier is het de wil van de moeder tegen Witten, ginder de wil van Witten tegen de moeder, een huis verder is Suzanne zot van Tor en zet haren wil door nu Witten dood is. Volgens Sel Benoit komt alles van Michel en zullen we mettertijd wel zien waartoe het dienen moet, maar die mensch is van zijn blauw scheen nog eigenwijzer geworden, geen avans van met hem te discuteeren.
Waartoe het dient zien wij voor ons oogen, het maakt Vera nog zotter van Tor. Als Suzanne Dhert hem wil, de rijkste van 't dorp, wat kan zij nog tegen hem hebben? Hij heeft goed zeggen en zweren dat er schijn noch apprentie van is, ze betrouwt het spel niet. Hij moet meer dichten, dat kan Suzanne niet en dat belet hem aan Suzanne te denken. Ze maken samen zes stukjes, Theo moet die toondichten, moeten, anders verliest Tor voorgoed den moed, ge hebt hem al eens zoo leelijk afgevangen. Allee dan, voor eenen keer, zegt deze kunstenaar, maar het is zeever en nog zeever. Hij maakt van den zeever kunstliederen. In vijf gemeenten worden die uitgevoerd met de