uitbuiten. Daarom heeft hij Tor een keus uit zijn beste gedichten gevraagd die hij zal toonzetten en laten zingen door Vera. Hoogstaande kunstliederavonden. Geen kooren of harmonie, geen bluf, misschien hoogstens een kwartet, alles gedistingeerd, kunst enfin.
Hij geeft een pensionaat-poëzie-album van Suzanne Dhert terug waarin Tor voor hem zijn beste gedichten heeft overgeschreven. Luister, Tor, hij moet eens doorspreken. Als ik niet zeker wist dat ge talent hebt zou ik het niet doen. Dat zijn karamellenverzen. Dat trekt niet op poëzie.
Tor knikt instemmend, zijn hart krimpt ineen.
Ik vind het verdomd spijtig u pijn te moeten doen, maar het moet. Die cantate was niks, als poëzie minder dan niks. Dat is voor een cantatie niet erg, ik heb er muziek op gemaakt en niets gezegd. Maar als ge later goeie gedichten zult maken, zult ge beschaamd zijn dat gelapt te hebben. Ge moet daar uit, ge moet hooger op. Ik heb hetzelfde moeten doen met de fanfaremuziek van vader en mijn broers. Als ge zoo doorgaat zult ge heel uw leven schijtrijmkens blijven maken met veel succes bij onontwikkelde menschen en bourgeois die niet weten wat kunst is, maar potverdomme, het is toch dat niet wat ge wilt, he Tor, ge wilt toch kunst maken he?
Tor knikt, hoorbaar ja zeggen kan hij niet, zijn hart scheurt.
Wel, steek dan dat poëziealbummeken goud op snee in de stoof, vergeet alles en begin te lezen. Kent ge Gezelle?
Tor, fluisterend: een beetje.
Ge moet den heelen Gezelle van buiten kennen, zeven deelen. Vondel gelezen? Ook niet? Van a tot z! Beatrijs?