Die wordt nu beloond voor een leven van ernst en studie, wil Tor ook niet dien weg op?
Tor wil. Het chauffeursleven laat hem onverschillig. Wat hij in den handel of de mechaniek meer kan worden dan politiecommissaris, zegt hem niets. Lezen, schrijven en schilderen leiden tot geen betrekking, maar Benoit is er toch commissaris mee geworden. Ze vraagt hem of hij er nooit spijt zal over hebben. Moeder, spijt? Nooit of jamais! Het is Zondagnamiddag, de moor stoomt, de zon schijnt binnen. Negentien jaar geleden fluisterde Sel Benoit hier zijn levensideaal. Nu Tor. Moeder, ik trouw nooit, ik blijf altijd bij u. Een vaste pree, licht werk, veel vrijen tijd, haar portret levensgroot schilderen, gedichten maken, een boek schrijven zoo schoon en zoo dik als ‘De leeuw van Vlaanderen’. Vóór dat moeder zestig is politiecommissaris worden, en dan huren we een schoon huis. Sel, zeggen ze, is een echte geleerde. Hewel, Tor zal wijd en zijd bekend staan als kunstenaar, dichter. Hij zal daarvoor leeren, studeeren dag en nacht. Zij zegt hem dat hij dat allemaal zal vergeten zoo gauw hij zal verkeeren. Hij zweert van niet. Zij denkt met medelijden aan Benoit die zijn belooning al verdiend heeft en ze niet krijgt. Indien hij nu binnen kwam en haar vroeg, zij zou ja zeggen. Zij legt haar wang aan Tor's slaap. Joengske, als zij dàt mag beleven geeft zij een groot feest voor de meesters en al het werkvolk en 's anderendaags nog ne groote koffie.
Tor houdt de toekomst in het oog en wankelt niet. Witten laat hem roepen in een bureau, waar hij nooit zit. Hij buldert, Tor houdt stand. Adèle Dhert-Tas besermoent hem fezelend: rijden zal Witten toch, het is dus beter dat hij