oogappel zou beschermen en bewaren. Dan krijgt hun gebed een mystieke, tragische opgetogenheid.
Nog onvergetelijker zijn de zondagnamiddagen. Dan is het erf zonder werkvolk, het huis zonder bewoners, in de groote witte keuken regeert een stille, uit al het koper en nikkel stralende innigheid. Mieke behoedt er Tor voor het bederf van Jean en Suzanne, de uithuizigheid: ze leert hem thuis blijven. Ze koopt hem daarom wat een schilder en teekenaar kan noodig hebben, prima kwaliteit. Lezen heeft zij zelf altijd veel gedaan, dat doen zij samen in hetzelfde boek. Als het blad omgedraaid wordt, legt zij soms liefderijk haar wang aan zijn slaap. Soms roept een zondagleurder in de stilte krabben en garnalen, dan eten zij er een half pond al lezend. Zulke uren vergeet men nooit meer. Oud en totaal veranderd denkt men er nog aan terug. Men meent de klok nog te hooren, den koperen moor te zien met zijn bluts, de stofjes die dansen in het zonlicht. Hebt dank omdat ik dit heb gekend. O wereld waarop ik zoo moe ben geworden, dit heb ik ten minste gehad.
Op een snikheeten dag gaat Jean met een zoon van burgemeester Celis zwemmen in 't Solt, een grooten vijver, niet diep en vol zwemmers. Om ter eerst aan den overkant, Jos, zegt hij, springt in het water en blijft onder. Jos ziet hem aan den overkant niet opdagen, veronderstelt dat hij zich onderweg met anderen amuseert, amuseert zich ook en vergeet hem.
De smart van Mieke kerft in Tor vroegrijpen levensernst, gewetensvolle kalmte. Overdag bewaakt Mieke de moeder die suf zit te mompelen, en Witten die soms dronken zwijmelt en murmelt van alles in brand te steken. Er is