op caoutchouc wielen, ze noemen dat bij ons een landauken. Hij vult dat gelijk een mossel van Philippine haar schelp. Aan Tor denkt hij als die hem een hand komt geven, broers en zusters verroeren niet. Hij vergeet naar het huizeke te kijken dat hij gekocht heeft zonder zien, hij begint over den levertraan. De hoeveelste flesch is dat nu? Nel durft niet liegen in presentie van Tor. Ze babbelt, spreekt zich tegen, plots lucht ze haar bitterheid. Traan heeft die niet noodig, maar een beetje hart. Wat voor een jongen dàt is, dat weten zij zelf niet. Zij toont zijn teekeningen, cahiers en tefferij alsof een kwade tooverij die gaven verspild heeft aan een zwingelaarszoon tot zijn verderf. Die jongen komt nog op 't schavot, dat zulde zien.
Witten herinnert zich zijn belofte. Ik neem dat vent mee. Hij heeft zijn eerste communie gedaan en zij weten toch niet wat ermee beginnen. Maar dat is de schuld van den jongen niet: hij is nog kind, maar gij moet verstand hebben. Roep niet, zwijg en maak zijn paksken. Ik zal u laten zien wat ik van dien jongen zal maken. Zit het in hem om meer te worden, dat zàl hij dat worden, 't mag kosten wat het wil. Woord van eer, ge zult nog eens spijt hebben dat ge hem gegeven hebt, ge zult nog eens opzien tegen hem, allemaal.
Ver waren ze al gereden, al lang kon Tor zijn ouders huizeke niet meer zien, als hij het nog altijd niet kon gelooven, nog altijd verwachtte dat zijn oudste broer Mus hen loopend zou inhalen en hem terugeischen. Hij babbelde lief opdat Witten van hem zou houden en hem niet meer afgeven. De dikke. reus amuseerde zich, voerde hem een beetje dronken. Zoo groot werd Tor's geluk, dat hij de