| |
| |
| |
XVIII
De zeven en twintig leerlingen, na den dood van Alex weggebleven, had Sibylle niet meer kunnen bijwerven. Het nieuwe schooljaar begon met weer circa 25 minder. Zij liet annoncen verschijnen in katholieke dagbladen, maar ook in enkele neutrale. Dit werd in het dorp besproken, zeiden de onderwijzers aan Kwikstaartje, met die praatten ze gemakkelijker en nog denzelfden dag flapte Kwikstaartje er tegenover Michel uit, dat de pastoors de school boycotteerden en Sibylle groot gelijk had andere middens te bewerken. Zoo kwam het dat die twee mekaar vertelden hoe gloeiend anticlericaal ze waren en toen Michel zeide dat Sibylle het nooit winnen kon tegen de zwarte conspiratie, wekte Kwikstaartje hem vurig op tot hulp in den strijd. Hij die overal kwam kon propaganda maken en we zijn nog met weinigen tegen allemaal, niemand kan gemist worden. Hij dacht eerst aan Kwikstaartje niet. 't Was voor hem alleen een gelegenheid om nu eindelijk weer bij Sibylle te geraken met een onderwerp voor conversatie dat de onbehaaglijkheid van het eerste weerzien kon doen overwinnen, maar reeds de eerste avond, dien Kwikje hem in het directeurshuis bezorgde, werd een teleurstelling. Hij vond Sibylle nog wel heel mooi, maar veel ouder geworden,
| |
| |
misschien zelfs wat ziek. Van al wat Kwikje gezegd had noemde ze de helft overdreven en zijn voornemen propaganda te maken en leerlingen aan te werven aanhoorde ze koel. Zij wilde hem, zeker bij dit eerste bezoek, nog geen dienst vragen, maar met dat al herinnerde zij hem aan den trots van vroeger en hij zag in dat zij een van zijn jeugdvergissingen geweest was. Te kalm, te wijs voor hem, die moet met een professor trouwen. Kwikstaartje putte zich uit om de twee bij elkaar te brengen, want Michel was nu in 't dorp Sibylle's machtigste geestverwant. Zoo zag die snuggere langen tijd niet dat Michel haar meer in het oog had dan Sibylle en haar sproetjes en neusje geleidelijk vergat voor haar vinnige, kittelende oogen en haar sprankelende viefheid. Op een avond in de open poort naar zijn fabriekje en magazijnen zong zij den lof van Sibylle. Het was begonnen met een ernstig gesprek over wat Michel voor de school doen kon en zij hoorde dat hij er over nagedacht had. Volgens hem moest Sibylle een streep zetten onder 't verleden en nieuw beginnen, eerst en vooral met nieuwe onderwijzers. Die pastoorsknechten weg. En er dan voor uitkomen dat zij op een nieuwe basis begon. Dan maakte hij zich sterk met eenige vrienden een flink beschermingscomité samen te stellen en dan moest dat lukken, daar stond hij voor in.
| |
| |
Zoo iets brengt Kwikstaartje totaal in verrukking. Zij ziet naar het nieuw Institut de Lansere een prachtigen bruiloftstoet rijden en begint daarvoor nu reeds de paden te effenen, maar is gauw uitgepraat, want Michel zwijgt en het is al een beetje donker geworden als hij naar haar eigen meening informeert. Om dit onderwerp rustiger te behandelen gaan zij nog wat dieper de poort in, waar niemand hen ziet. Geen kans meer voor Elvire Honts, Anneke Spanjaerts, Christiane Evers. De kussen onder de poort zijn champagne, die van de drie maar loome en trage wijnen. Op slag werden de drie weer vriendinnen en noemden Kwikje: ‘Sproet.’
Het nieuws dat het Institut de Lansere een liberale school geworden was, verspreidde zich snel in den omtrek. Niemand kon het bericht tegenspreken, want de bewijzen lagen voor 't grijpen. Er was geen priester meer verbonden aan de school. Alleen de leerlingen die het vroegen, mochten 's morgens naar de kerk gaan en de anderen mochten een half uur langer slapen, satanische verleiding om de kinderen uit de kerk te houden. De grootste liberaal van 't dorp, Michel Porta, die vroeger nog die geschiedenis met Sibylle gehad had, zat nu heele avonden bij haar en bij dat ander meisje en wierf zelfs in den omtrek leerlingen aan, allemaal van zijn soort, zelfs arme waarvan hij het kostgeld betaalt. De families Spanjaerts,
| |
| |
Evers en Honts wilden natuurlijk niet bekennen, dat zij het tegen de relatie Kwikje-Porta hadden en wonden zich louter anti-liberaal op over de relatie de Lansere-Porta. Het geval van meneer Noël kwam weer ter sprake. Men zeide dat het Bisdom wel wist waarom het niet meer waagde een priester in de nabijheid van Sibylle te zetten, één ervaring was genoeg geweest. En ware Sibylle werkelijk zoo preutsch als men destijds zegde, dan zou ze nu dienzelfden Michel niet weer binnengehaald hebben. En dat meisje daar, dat springertje, weet ge waarom die weg geweest is? Die heeft ruzie gehad met Sibylle omdat ze het schandaal met Mr. Noël uitgebracht had. Dat weten wij van een onderwijzer. Maar het kind is arm en Sibylle heeft haar teruggeroepen met veel geld. Hier zwijgt ze ten minste, ziet ge. Ze weet zij wel wat ze doet en wacht maar, die pikt Michel nog vóór den neus van Sibylle weg.
Welke houding de onderwijzers aannamen, is nooit duidelijk geweest. Allerlei nieuws ging rond als door hen verteld, maar tegenover Sibylle of Kwikstaartje ontkenden zij telkens iets te hebben gezegd. Het aantal leerlingen verminderde ongelooflijk snel. In vollen trimester werden er weggehaald met of zonder voorwendsel van ongesteldheid of heimwee. Sibylle moest onderwijzers hun opzeg geven. De collega's voelden dat zij het zinkend schip
| |
| |
bijtijds moesten verlaten, als ze hun reputatie wilden gaaf houden om elders te postuleeren, want de praatjes over het Instituut werden sensationeeler door rond te loopen. Ze begonnen uit zelfbehoud zelf te praten, op één na die trouw bleef, Uyt de Willighen, een man op jaren, die recht uit de normaalschool bij den meester gekomen was en geen lust meer had om elders te gaan. Zijn vrouw had een winkel van sloffen, schoenen, hoeden en klakken, en raasde wel heel den dag over zijn pensioen, maar hij bleef standvastig, werd in zijn ouden dag nog vlug en ijverig als een nieuwe en zeide hartelijk: ‘Laat ze maar gaan jufvrouw, als 't er op aankomt doe 'k het alleen.’ Smartelijk glimlachte zij hem toe.
Het werk van den koster de Lansere en den grooten meester de Lansere, werk van weldra een eeuw, smolt in minder dan een jaar weg als ware het slechts ijs geweest en sneeuw. Zwaar viel Sibylle de vernedering tegenover allen. Diep en bitter wrokte zij tegen een onzichtbare macht die zich niet vertoonde en al wat den trots van haar familie was zonder scrupulen, zonder eenige moeite had weggevaagd alsof het niets ware. Zij beeldde zich in dat alles gebeurde volgens een te Mechelen met cynische kalmte zorgvuldig opgemaakt plan en voelde zich in den strijd, dien zij zich episch voorgesteld had, een tegenpartijtje dat geen enkel oogenblikje meetelde.
| |
| |
Van nature beheerscht en gesloten, kon zij lang verbergen dat zij, van binnen uitgehold, van razende zenuwen opgevreten, slechts recht bleef en in schijn dezelfde door een kracht die alleen nog op gewoonte berustte. Kwikje en Michel die van langsom meer naar elkaar keken, merkten in elk geval niets. Zij stonden zelfs verwonderd over hare gelijkmoedigheid; Michel zei soms dat het was alsof de school van Kwikstaartje was, niet van Sibylle die zoo kalm bleef. De eerste maal stond Kwikje met ontzetting geslagen toen Pater Eugenius, die op een pastorij een echo gehoord had, zijn zuster onverwachts kwam bezoeken. Zij hoonde hem letterlijk buiten. Dat Kwikstaartje er bij was hinderde haar niet. Woedend, buiten zichzelve, wees zij hem de deur. Geen spionnen hier. Was hij soms gekomen om te bemiddelen, dan moest hij nog vlugger gaan en den Grootmeester van zijne loge melden dat de heks, die met een priester gehoereerd had, onverzoend wou sterven en geen andere eer begeerde dan die van den brandstapel. De zachte man beefde onder zijn pij. Zoo ziek, zoo ten einde geleden was zijn zusje! Nu en dan stak hij vertwijfeld de armen naar haar uit. Hadde zij hem laten naderen, hij zou geschreid hebben van geluk en gezworen haar nu geen oogenblik meer alleen te laten, maar zij schreeuwde schril haar niet aan te raken en dat hij wel goed gezien
| |
| |
had: men moet de katholieke kerk steunen ondanks alles. Steun ze nu, bescherm die zwakke katholieke kerk tegen uw machtige zuster.
Als hij tot aan de buitendeur gedrongen was, meende hij een laatste redplank te hebben. Het was roerend zooals hij met tranen in de oogen smeekte te mogen blijven, omdat het toch ook zijn oudershuis was. Hoor, schampte zij, de katholieke kerk tracht op mijn gemoed te werken. Het huis is van mij. Er uit! Kwikstaartje, die zich tusschen de twee gehouden had om ergers te voorkomen, liet hem uit en reeds op de straat fluisterde hij haar nog toe dat het niets was, dat zij om de liefde Gods toch goed op zijn zusje zou passen, dat hij wel terug kwam.
In zijn radeloosheid liep hij naar de pastorij. Hij wist wel niet goed wat Sibylle de katholieke kerk allemaal verweet, maar hij sloeg toch maar met de vuist op tafel: Of dat de dank was voor de diensten door zijn familie sedert een eeuw aan het katholiek onderwijs bewezen. De oude pastoor wist ook niets anders dan dat men in het Instituut het wijs beleid van den goeden Meester de Lansere erg gemiste en dat Sibylle, te jong misschien, te theoretisch, waartoe dient al die philosophie voor een vrouw, enfin te star, niet soepel, niet wijs, een paar tactische fouten moest bedreven hebben.
| |
| |
De dood van Alex was een zware slag geweest. En Sibylle had niet weten te vermijden dat allerlei praatjes rondgestrooid werden. Dat zou bij den Meester niet waar geweest zijn. En als die praatjes eenmaal aan 't loopen zijn, pater, wordt een vliegescheet een berg.
En Pater Eugenius kon verder. Naar Norbert, naar het bisdom zelfs, maar wat hielp het. Norbert zou Sibylle wel eens gaan opzoeken en zien wat hij als dokter voor haar kon doen, maar waarom in Godsnaam werkte zij zich ziek aan die school? Had zij dat noodig? Waarom verkocht zij den heelen boel niet.
Te Mechelen wist men van niets. Er was de geestelijkheid geen enkel order gegeven en dat er praatjes rondliepen was erg genoeg, want daar had het bisdom alles behalve belang bij. Pater Eugenius vroeg of men de priesters dan geen wenk kon geven, de praatjes te helpen den kop indrukken. Men wierp op dat dit een zeer kiesche zaak was. Niet alleen tegenover andere gestichten. Zonder de meest volledige waarborgen kon het bisdom de zaak van een privaat gesticht niet tot de zijne maken. Dat lag overigens niet in de traditie.
Wat hij zonder te weten bereikte keerde zich nog tot grooter verbittering van Sibylle: een poging van het bisdom het instituut te koopen en er een klein college voor oude en moderne humaniora van te maken. Niet pater Eugenius,
| |
| |
de deken werd met het eerste poolshoogte nemen belast. Deze herinnerde zich zijn ijskoud gesprek met Sibylle en vond in het begin van den derden trimester den aangewezen gezant in den asthmatischen priester, die dit jaar bizonder vroeg op ziekenverlof was gekomen. Hij was daar de man voor, niet officieel, zacht, beminnelijk, oud vriend van den meester en hij moest toch gaan om voor te stellen weer de mis te lezen in de kapel, meteen een bewijs dat de clerus toch niet van slechten wil was. Uiterst voorzichtig, langs omwegen en met vele verontschuldigingen, gaf de hijgende man zijn goeden raad en doe er mee, mijn beste jufvrouw Sibylle, wat u goed dunkt, 't is zoo maar een gedacht van mij. Ik zou, niet waar, als ik u was, naar Mechelen gaan of schrijven, schrijven is ook goed, en het gesticht te koop aanbieden. Ik weet natuurlijk niet of ze 't zullen koopen, dat zijn hun zaken, maar ik geloof, enfin ik weet het niet, hoor...
Sibylle stond recht en zeide: Nooit. Zij stapte tweemaal op en neer door het directeursbureel, waar meester de Lansere op die wijze altijd precies gevonden had wat voor het pensionaat het beste was en zeide dat zij er trouwens niet aan dacht het gesticht op te geven, want zij was in onderhandeling met het ministerie, om volgend jaar alleen nog verwaarloosde kinderen op te nemen, haar ge- | |
| |
stuurd door den kinderrechter. Die zijn er zooveel te krijgen als men wil. 't Is geen aantrekkelijk publiekje en ze brengen niet veel op, meneer Clottiers, maar het is haar niet te doen om geld, denkt u dat toch niet. Opvoeding met een liefdadig doel zegt haar heel wat meer, dan de betaalde last met gegoede kinderen waarvoor scholen genoeg bestaan.
Tot aan het bezoek van Pater Eugenius had Kwikstaartje beter op Sibylle gepast dan nadat hij er zoo angstig om gesmeekt had. Ze was bang geworden voor de vriendin, die zij nooit zoo had leeren kennen en kon het beeld van de schuimende furie niet vergeten. Ze was wel kwaad op alle paters en pastoors, maar zooals pater Eugenius, een eigen broer dan nog, moesten ze volgens haar toch nog niet behandeld worden. En het gesticht was verloren met een directrice die zoo den waanzin nabij was. In plaats van voort te strijden, remde zij dus en suste. Een nieuwe afgod, Michel, nam de plaats in van het voornemen het grootste onrecht van haar leven goed te maken.
Als Sibylle afgetobd, verbitterd en vernederd, des avonds begon te verlangen naar het einde van alles, een kort briefje aan Harry en dan de dood van Petronius in Quo Vadis, in een warm bad met een open polsadertje, zaten voor haar op de breede sofa waar haar vader des middags wat dutte, de twee geliefden en al
| |
| |
wat in haar vrouw was bleef wakker en verlangde. Zij wilde niet meer over de school praten en als zij zich soms terugtrok in het directiebureel was het om hen alleen te laten. Maar dan loerde ze soms door het sleutelgat om zich te verkwikken aan hun liefdesspel.
Haar werk en strijd kwamen haar eindelijk ijdel voor. Zij verweet zich een kunstmatig ideaal te hebben gezocht, toen het leven voor haar zijn luister en zin had verloren. Liefde, een beetje gelukkig zijn. Door het sleutelgat zag zij geen twee menschen van haren leeftijd. Niets is kinderlijker dan een vrijend paar. Zij zag twee kinderen wier instinct, zooveel secuurder dan haar tegen schoolwijsheid doodgevochten verstand, het beetje geluk zocht dat het leven kan bieden. Zij voelde zich oud en moe. Een stille verteedering voor het likkend paartje deed haar de deur openen en zij stelde voor het trouwfeest te vieren in de feestzaal van het instituut, alles op haar kosten. Ja, dat moesten ze haar laten doen voor haar eenige vriendin.
Kwikje kon, misschien voor het eerst in haar leven, niet spreken van ontroering. Michel wel. Hij zeide dat ze dus moesten trouwen tijdens de groote vacantie, Sibylle dat ze na het feest haren boel verkocht en Michel: ‘Als ik er genoeg hypotheek mag op laten staan, Sibylle, koop ik het.’ Twee groote zaken op twee minuten tijds beslist, Meester, Meester, wat al lichtzinnigheid!
| |
| |
Misschien zou het Instituut de Lansere nog enkele jaren hebben voortbestaan als kostschool voor verwaarloosde kinderen, indien Sibylle niet gemeend had dat het Bisdom haar wilde ten onder brengen om zelf het instituut in handen te krijgen. Want de de Lansere's geven niet op, zeker de overprikkelde Sibylle niet. Maar nu werd het haar een bitter genoegen die hoop zoo spoedig mogelijk te verijdelen. Allen die zich verlustigden in haren hopeloozen strijd om een slechte school moesten zoo gauw mogelijk vernemen, dat er geen spraak was van strijd, dat zij geen vinger verroerde om een leerling te doen komen of blijven. Zij, Dr. Philosophiae Thomisticae Sibylle de Lansere, had tegen haren zin het werk der familie voortgezet uit piëteit, maar was men niet tevreden met een school zooals zij die wilde, goed, zij vroeg niet beter dan er van af te zijn. In dien zin sprak zij tot hare onderwijzers en stelde den ouden Uyt de Willighen gerust omtrent de kwestie van het pensioen.
Alleen voor mama was zij bevreesd. Bij haar bezoeken had zij zich telkens aan een uitval verwacht, want de praatjes moesten haar toch op een of andere wijze bereikt hebben, maar de oude dame sprak geen woord. Toen Sibylle haar het besluit zelf ging meedeelen, had zij maar één snelle bedenking: ‘Ge gaat u toch hier bij mij niet komen opsluiten hoop ik.’ Ze
| |
| |
vroeg niet eens wat Sibylle dan zelf ging doen en zonk weer weg in haar norsche zwijgzaamheid. Na een kwartiertje deed ze zelfs of ze insliep, haar gewone tactiek om de dochter te manen: verbeuzel uw tijd niet bij mij.
Voor het eerst in de geschiedenis van het instituut, was op de prijsuitdeeling geen priester aanwezig. Het was al Porta dat de klok sloeg, naam die een vlag is. De dokter die Porta destijds als burgemeester verdrongen had, was gestorven, zoodat zijn eerste schepene, zoon Porta, voortzetter van vaders oude zaak, als dienstdoend burgemeester kon verschijnen. Naast hem zat de oude Porta, voorzitter van den oud-leerlingenbond, die nog op papier bestond. Michel zat er als notabele van het dorp en naast hem de oude Spanjaerts, de man die zich opgewerkt had, maar nergens gevraagd werd omdat hij tot geen groep behoorde. Hier zat hij, opeens zonder bezwaren tegen Sibylle en de Porta's, overgelukkig te pronken. Het was een anticlericale manifestatie. Mooi en trotsch zetelde tusschen hen jufvrouw de directrice, die voor de plechtigheid een afscheidsrede hield, zoo kalm en waardig als de Meester dat in zijn besten tijd had gedaan. Hare stem werd alleen wat vaster en nadrukkelijker, toen zij zeide dat een nieuwe tijd aanbrak, dien niemand ter wereld zou tegenhouden en dat zij persoonlijk een tijdlang had gemeend,
| |
| |
voor dien nieuwen tijd de bescheiden rol te mogen vervullen, die het opvoedingsgesticht van hare familie zooveel jaren had gespeeld. Maar men doet geen nieuwen wijn in oude vaten. Een nieuwe toekomst moet van den grond af opgebouwd worden, onbelemmerd door het verleden.
Toen het gebouw ledig was wandelde zij met Uyt de Willighen door de localen en schonk hem het harmonium waarop hij zangles gegeven had, en een van de studiepiano's. Hij mocht zich een wereldbol en landkaarten kiezen en meer dan een stootkarretje vol boeken uit de klasbibliotheek. Toen legde zij beide handen op de schouders van den verzaligden man. ‘Ziezoo, mijn goede, brave Uyt de Willighen, dank voor alles en ik ben blij dat het gedaan is.’ En lachte en weende.
|
|