| |
| |
| |
XIX
Zij nam twee dagen vacantie vooraleer zich aan Kwikje's trouwfeest te wijden. Een dag voor Norbert, die haar gelukwenschte met het besluit, want dat was immers geen werk voor haar. En daarbij, zulke pensionaterij is uit den tijd. Hij mocht haar niet eens onderzoeken: zij beweerde nu wel vanzelf beter te worden.
De volgende dag was voor Celest, die niets deed dan weenen omdat ze zoo vanzelf naar hem toegekomen was. Ik word oud, ge ziet het, ik word zoo sentimenteel, neem het niet kwalijk. Hij vond alles goed, dierf zelf over niets beginnen en zeide even voor haar vertrek, bang voor een bitsigheid: ‘Nu kom ik u ook eens gauw bezoeken. Als ge heelemaal uitgerust zijt.’ Doch wanneer zou deze Sibylle de Lansere heelemaal uitgerust zijn?
Op het trouwfeest had zij Harry uitgenoodigd en hem een plaats gegeven naast haar aan de tafel. Naar gelang de tafelvreugde steeg, werden zij stiller en inniger alleen. Op de speelplaats werd gedanst. Daar zat Uyt de Willighen met zijn dorpsfanfare op een verhoog: zooals Sibylle geschreven had, een echte vlaamsche bruiloft. Harry leidde haar ten dans. Hunne lichamen smolten aan elkander. Met haar mond zoo dicht aan den zijne, werd het verlangen naar een kus zoo onweerstaanbaar dat zij
| |
| |
hijgend begon te fluisteren, zoo maar, om het even wat. ‘Harry, die lange meneer met zijn zwart haar en rosse wenkbrauwen, is de burgemeester. Hij zou mijn boel hier willen koopen. De gemeente wil er een vakschool van maken en nu wil hij weten hoeveel ik er voor vraag, om een voorstel te kunnen doen in den gemeenteraad. Hoeveel moet ik vragen?’ Het klonk kinderlijk en uit den toon, maar hij, ook in den roes die bedwelmde, zeide al even jongensachtig dat hij met dien meneer wel eens zou praten. Verkoopen of koopen doe ik graag. Het levenswerk van meester de Lansere werd in den tijd van drie dansen verkwanseld. Harry vroeg te veel, maar Sibylle verklaarde zich onmiddellijk accoord met het bod dat de burgemeester er zoo goed als zeker meende in den gemeenteraad te zullen door krijgen. Zij dansten voort. Harry zeide: ‘Die man zal gedacht hebben: is die Brit gek? Ik heb hem gezegd dat ik een oud-leerling van uw vader ben en uw vriend, wat mocht ik anders zeggen?’ Zij drong zich nog vaster tegen hem aan, haar lippen raakten de zijne. Zij zeide: ‘mijn man.’
Elken morgen zeiden ze: we moeten een reis doen, maar waren niet in staat te denken waarheen. Soms begonnen ze dan maar alvast samen hun valiezen klaar te maken, maar 's middags waren die nog niet klaar of zelfs heelemaal leeg, van mekaar alles naar het hoofd te gooien. Na
| |
| |
den middag rustten ze, tennisten op de speelplaats en hij zeide dat het nutteloos was te reizen, vermits nergens op de wereld zulk een tennisplein te vinden is. Ze stoeiden van de eene klas in de andere en gaven elkaar les en vooral geduchte straffen. In de speelzaal probeerden ze een van de vele spelen zonder ruzie uit te spelen en hij bleek een geheime ondeugd te bezitten: zich overal languit op den grond te leggen. Ze moest niet denken, zeide hij, dat Aristoteles alles wist. Als ze iets van honden kende, zou ze weten dat dit een teeken van ras en welgezindheid is. Hij sleepte zelfs een tapijt naar de speelplaats om in de zon te liggen. Hij lag heerlijk lang en slank in witte broek en hemd op dat rood tapijt. Zij knielde naast hem en vereerde met kussen overal het aanbeden gelaat. ‘Engeland neemt de hulde der uitheemsche volkeren in ontvangst,’ zeide zij omdat hij het zich kalm liet welgevallen. En hij: ‘Dat doet Engeland altijd voor het ze opslokt.’ Er ontstond een worsteling.
Op een avond deden de twee meiden, die tijdens de vacantie bleven, zonder kloppen de deur open, persten zich er in en zeiden: ‘Jufvrouw, we komen onzen dienst opzeggen.’ Sibylle gaf hun juist een uur tijd om het huis te verlaten.
Eenig was het gezicht van Harry die nu opeens voor de levenswerkelijkheid stond: de
| |
| |
nooddruft van zijn gezin te lenigen. Hij kon onzeglijk droog koddig doen, ze moest hem zoo knuffelen en nijpen, dat hij zich voornam haar een teddy-beer te koopen: daar kon ze zich dan rustig op uitwerken. Als hij 's nachts wakker lag was het met de vraag wat ze morgen zouden eten en hij haalde alvast appelen van onder de matras. Ze speelden kokeneten in de enorme keuken, lieten alles staan en stormden naar de fruitboomen in den moestuin. Den tweeden avond, toen de verloren zoon zich herinnerde dat in het huis zijns vaders vele maaltijden waren, laten wij tot hen gaan, hoorden ze dat een hoop volk vóór het huis stond te jouwen en te fluiten en vroegen zich af of ze dat den avond tevoren ook al niet gehoord hadden. Hij werd doodsbleek en zette een vervaarlijken stap naar de deur, maar keek om naar Sibylle die even bleek glimlachte en nam haar zacht in zijn armen. Des anderen daags zeer vroeg vertrokken zij.
In het voorjaar stierf Mevrouw de Lansere aan de gevolgen van een verkoudheid, die volgens den dokter heelemaal niet ernstig was. Zij had er maar twee dagen voor te bed gelegen, stond in den voormiddag zelf op om het bed te laten maken, zeide de meid nogal norsch zich wat te haasten en niet zoo over en weer te loopen, omdat zij zich onpasselijk voelde en geen gewoel kon verdragen, wilde echter niet
| |
| |
eens in het bed geholpen worden, legde zich neer, maakte een paar onverstaanbare teekens met de hand en stierf.
Uyt de Willighen zorgde voor de begrafenis, waarvoor Harry en Sibylle nog juist bijtijds toekwamen. De stroefheid van het weerzien viel Harry niet op, daar hij niet wist hoe Norbert, Christiane en Pater Eugenius anders waren en de gedempte stilte toeschreef aan de presentie van het lijk.
Even voor dit gelicht werd, nam Norbert Sibylle onder den arm. ‘Luister kind, ik heb er ook met Celest over gesproken, Christiane moet ge excuseeren die begrijpt dat niet. We vinden het jammer, maar ge zijt oud en wijs genoeg om te weten wat ge moet doen. Er wordt over niets gesproken, ge moet niet kwalijk nemen dat ik u niet samen kan uitnoodigen, maar ik hoop dat ge altijd uw geluk moogt vinden. En om heel oprecht met u te zijn, Sibylle, gisteren hebben Christiane en Celest wat ruzie gehad. Ik zweeg, ik ken Christiane. Zij wou doen alsof ge ons zuster niet waart en Celest heeft wel tien keeren gezegd: En ze blijft mijn zuster. Ik weet niet of ge hem zoo goed kent als ik, maar dat is een mensch met heel veel hart, hoor. Kom, ze staan allemaal al gereed.’
Harry en Sibylle bleven op ‘Torekenshof’ en richtten het in als zomerverblijf. Den winter zouden ze voortaan in Londen doorbrengen.
| |
| |
De enorme bovenzaal in hoefijzervorm, herschiepen ze in atelier, bibliotheek, studievertrek. De machtige vulkachel werd vervangen door twee haardvuren, want ook 's zomers kan het er koel zijn, en op anderhalven meter hoogte werden, al de muren langs, boekenrekken getimmerd. De boeken uit het pensionaat, dat weldra door de gemeente definitief zou aangekocht worden, de tinnen maten, de mooiste landkaarten, tapijten en zetels werden daarheen gebracht en het werd een wijde lichte woonwereld. Zij omhelsden elkaar en nu zouden ze eindelijk gaan werken! Hij schilderde, teekende en lag languit op den vloer naast de rekken ‘om oppervlakkig kennis te maken met de boeken’. Voor haar was een van de lange eettafels tegen den muur gezet onder twee vensters. Van daar riep ze: ‘Ik weet niet in hoe lang geen kus meer gekregen.’ Hij uit de verte: ‘Absoluut geen tijd meer. Momenteel bezig met Copernicus. Tot zes ure wachten. Wat nieuws van het linkerfront?’ ‘Het linkerfront documenteert zich. Aarzelt nog tusschen drie onderwerpen. Staat Montaigne aan uw kant?’ ‘Aan mijn kant staan alle verstandige menschen.’ - ‘Groote engelsche ezel, ik vraag of het werk van Montaigne langs dien kant staat, hier kan ik het niet vinden.’ - ‘Geen kus voor half zeven, wegens beleedigende uitlatingen.’
| |
| |
De lucht van Vlaanderen, aansluipende herinneringen, en de rust van het buitengoed maakten haar oude droomen wakker: wijsgeerige studies die zij zou ontwerpen en samen met Harry uitwerken. Zij koos ten slotte als onderwerp: ‘De ziel’, breeder hervatting van haar leuvensche thesis.
Op zekeren morgen ging zij in de keuken het middagmaal bestellen. De meid stond in den tuin bij den hovenier te praten. Op een krant van een maand oud lagen groenten die nog moesten schoongemaakt worden. Het hoofdartikel ‘Het Mirakel’ begon aldus: ‘In onze drie vorige bijdragen hebben wij betoogd dat het mirakel mogelijk is en waarom God in zijne alwijze beschikking soms afwijkt van de wetten der natuur. Laten wij thans eens onderzoeken of er ook mirakelen gebeuren. De ongeloovigen....’ Sibylle scheurde het hoofd van de krant uit om de reeks artikelen, die nu volledig moest verschenen zijn, te bestellen.
Het waren er zeven. Zij legde ze op een hoek van haar schrijftafel. Haar volgende boek zou heeten: ‘Het Mirakel’. Den komenden winter in Londen zou zij zich daarvoor volledig documenteeren en het schrijven in den zomer.
Weken later, Harry had de vischkoorts gekregen en een boogbrugje zonder leuning over den vijver laten bouwen, waarop hij zich ging laten uitlachen, zeide hij, door baarsjes en
| |
| |
dikkoppen, want visch zit er niet, nam zij toevallig een van de kranten in de open hand en las: ‘Suggestie zeggen de ongeloovigen, maar te Lourdes is een kind van één jaar plotseling genezen. Was dat ook suggestie?’ Zij bleef versteend staan, ijskoud. Zij gooide de krant weg en wilde bij Harry op het brugje gaan zitten, maar nauwelijks de trap af ging zij weer naar boven en las na elkaar de zeven artikelen. De theoretische uiteenzettingen vond zij bespottelijk, maar dieper dan den eersten keer grepen haar twee feiten aan die suggestie totaal uitsloten. De ernst van het studiebureel, waarin ook ongeloovige dokters zetelden, stond voor haar vast. De bronnen voor wetenschappelijke officieele verslagen waren in het artikel aangegeven. ‘Wij zijn maar journalisten, wij verkoopen slechts domme praatjes voor het onnoozele volk, zeggen onze hooggeleerde, alles wetende tegenstanders. Welnu, zij moeten ons niet gelooven, die superieure geesten. Laten zij zichzelf documenteeren zooals het echte wetenschapsmenschen past. Daar zijn o.a....’ Loochenen leek haar onmogelijk.
Zij trachtte alle gedub te verdagen tot zij het geval zelf zou onderzocht hebben, het kind zelf gezien en de foto's, het verslag besproken met een universiteitsprofessor, maar zij had tot nu toe streng haar geweten gevolgd, ook verdaging zou haar rust benemen. Dat was zwak- | |
| |
heid, angst voor de waarheid en haar consequenties. Neen, zij moest weer op weg en zoeken.
Na eenige dagen bemerkte Harry dat zij verstrooid was, onrustig en melancholisch. Haar werk vorderde niet meer en eens nam zij snel een kaart voor zijn oogen weg. Het was een bestelling van boeken over Lourdes. Hij vroeg achteloos of ze nu dáárover ging schrijven. Zij antwoordde even nonchalant. Hij keek haar ernstig aan en daalde in gedachten verdiept de trap af. Het was haar of hij haar verliet, zooals hij zich afgewend had van zijn moeder.
Eens stelde hij voor weer naar Londen te vertrekken omdat ze hier niet zoo goed tierde. Zij wist dat verplaatsing niet helpen kon. Als zij wilskrachtig alles wegwierp en weer de vroolijke werd, was haar vreugde juist dien halven toon te hoog die den beminde verontrust. Hij zeide sussend dat hij zelf ook zijn hoogten en laagten had. Geef u geen moeite, dat gaat over, maar zij wist beter.
Als zij zich vergist had moest zij Harry verlaten. In het gunstigste geval maakte zij hem ongelukkig door de onrust en het zelfverwijt die hij bij zijn moeder zoo haatte. Liever verliet ze hem, een korte pijn, dan zijn leven te vergallen.
Op een namiddag stond hij te schilderen. Hij had zijn ezel gerold tot waar hij maar een stap
| |
| |
achteruit te gaan had om haar te zien. Sinds meer dan een uur zat zij zonder boek of blad met het hoofd in de handen te staren. Hij vroeg haar even te gaan kijken naar zijn twee lijnen op het brugje en desgevallend de kabeljauwen met zijn groeten te zeggen dat er absoluut geen haast bij was. Morgen plaatste hij immers toch weer de lijn.
Zij hurkte in gedachten op den rand van het brugje. Aan de vischlijnen dacht zij niet. Zij zag haar hoofd, een zacht weemoedig gelaat in een krans van zwarte haren in het stille water. Daarrond weerspiegelde zich de hemel, de oneindigheid, het peillooze geheim. Er was een drang in haar lichaam, haar wezen smeekte: ontvouw mij uw geheim. Haar gelaat naderde het water te dicht, waar het volgens de beschrijving van Dr. Alex de Lansere gevaarlijk diep is en zij verloor het evenwicht. Een half uur later haalde Harry haar boven.
Zoo en niet anders is de geschiedenis van Sibylle de Lansere, martelares. Gij, mijne dorpsgenooten, zegt dat zij hare straf niet is ontgaan.
Ik heb haar leven beschreven zonder passie of polemiek, naar waarheid, uit deernis. Steenigt mij zoo gij wilt, ik getuigde rechtschapen en vrij.
|
|