| |
| |
| |
VII
Daar echter het leven ook eischen stelt en Sibylle meende dat het offer dat zij voor haar geloof wilde brengen, haar niet beletten mocht, iemand die het zoo verdiende, de waarheid te helpen zoeken, schreef zij hem in een beheerschten brief, dat ook zijzelf de voortzetting van hunne gesprekken wenschte en protesteerde tegen zijn voorstelling, alsof genoegen en leering voor hem alleen waren geweest.
Zoo zette zij Harry in groote verlegenheid. Hij hield niet van ernstige, drukke correspondentie, welke hij een ouderwetsche geplogenheid noemde. Hunne gesprekken had hij de gewenschte wending kunnen geven. Dat zou hij niet kunnen met brieven, waarin zij replieken zou vergen, die haar als geloovige konden verontrusten. Zonder eenige hoop had hij even getracht zich in hare geloofssfeer in te werken, maar hij wist nu des te zekerder dat het vruchteloos was. Wat kon een schriftelijke gedachtenwisseling nog uithalen, vroeg hij zich bitter af. Hoogstens haar losmaken van haar geloof en haar toch niet nader tot hem brengen, want hij wilde onder geen beding de geschiedenis van zijn ouders herhalen. Hij wist hoe twijfel een hart kan folteren, dat niet eens volledig in een geloof was opgegaan en dat zijn weten niet gelukkiger maakte dan haar blind aanvaarden.
| |
| |
En zij met haar goede trouw en waarheidsdrift zou voor geen consequentie terugdeinzen.
Hij antwoordde dus aarzelend en met wrangen weemoed. ‘Ik voel mij wel eens als een vleermuis die 's nachts fladdert rond den toren van Babel. Waren het alleen maar de talen die de menschheid splitsen. Ten overvloede lees ik daareven een roman, waarin een engelsche onderwijzeres mistrouwt met een chineeschen prins of zoo iets, roman, die niet meer moest geschreven worden vermits Kipling reeds veel korter uitmaakte dat ‘East is East and West is West, and never the twain shall meet’. Deze gemeenplaats zou mij ijskoud laten indien ten minste het Westen maar eens ooit het Westen ontmoette.
Het was Sibylle van aard niet gegeven te schrijven in zijn lossen trant. Zij kon ook niet berusten in een fatale verwijdering. Het was voor haar ondenkbaar dat twee verstandige menschen te goeder trouw in een zoo belangrijke levensvraag tot een verschillende waarheid konden besluiten, want hare wijsbegeerte leerde dat de waarheid een is. Lang dacht zij over haren tweeden brief na. Zij vreesde met ontzetting al wat hen verdeelde als een muur tusschen hen op te trekken, maar de moeilijkheden ontwijken streed ook met haren aard en in zijn aarzeling las zij een zeker gevoel van zwakte
| |
| |
tegenover de onontkoombaarheid van de eenige waarheid, het katholicisme.
Driemaal herschreef zij haren brief, tot er niets persoonlijks en gevoeligs meer in stond en hij er uitzag als een tractaat. Paragraaf een, twee, drie, vier, bewees zij het bestaan van God, de openbaring bevestigd door Christus, die zijn godheid bewees door zijn absoluut bewezen verrijzenis en die historisch voortgezet wordt door de kerk van Rome.
Harry trachtte er van af te komen. Hij trok wat van hier naar daar zooals telkens wanneer hij vergeten wilde en schreef haar uit die verschillende plaatsen postkaarten. Toen zij aandrong op een antwoord, antwoordde hij niets te voelen voor ‘de rol van scheepsrat op het prachtig schip “Geloof” waarmee zij zoo benijdenswaardig zeker en veilig de wateren der wilde levenszee doorkliefde’, maar Sibylle schreef onmiddellijk terug dat rat, schip en levenszee allemaal literatuur waren.
Zes maanden lang kon hij een antwoord ontwijken. Zij werd er van langsom zekerder van, dat hij slechts vluchtte voor de onweerlegbare waarheid, gesteltenis die volgens alle bekeeringsverhalen aan de aanvaarding voorafgaat. Zij wilde hem over die moeilijke periode heen helpen, hem zachtjes dwingend tot de bekentenis dat zij de eenige waarheid had. Dan was alles bereikt. Want hij was te edel om een waar- | |
| |
heid te erkennen en niet practisch te beleven. Zij stelde zich al voor hoe zij met zijn brief in allerijl naar huis zou reizen, allen om den hals vallen en zeggen: ‘Mijn bijnaam was een profetie, hij is Newman.’ Zij zou hem volgen naar Engeland. Samen zouden zij, man en vrouw, studeeren aan de universiteit van Oxford, samen wijsgeerige werken schrijven, die zij tegelijkertijd in het Nederlandsch zou laten verschijnen. Nederlandsch zou zij hem leeren en zij zouden het jaar verdeelen tusschen Engeland en Vlaanderen, Oxford en Leuven.
In die stemming van droom en opgetogenheid ontving Sibylle de Lansere eindelijk den brief, dien Harry haar aanraadde te verbranden ‘als het vulgair afkooksel dat hij is, van de jan-en-allemans-gedachten die het christendom zooveel kwaad doen’. Hij zou hem nooit geschreven hebben indien deze agnostische boutaden ten slotte niet overal te lezen stonden. Omdat hij den moed niet had nog langer in hare oogen door te gaan als een onwillige domkop, moest hij even aanduiden waarom hij hare vier thesen onbewezen achtte. Overigens is het geloof genade, my dear Sibylle. Gelukkig is wie ze bezit, de andere is noch gelukkig noch ongelukkig en aldus, visch noch vleesch, verblijft hij haar trouwe vriend Harry Newman.
Toen begon de onrust van Sibylle de Lansere, zeer ongelegen, tijdens haar doctoraatsjaar,
| |
| |
terwijl zij werkte aan haar thesis: ‘Verstand of associatie’.
Zij begon met schaamte over hetgeen in haren geest omging, daar zij van kleinsaf geleerd had dat bekoringen tegen het geloof moeten gevlucht worden zooals die tegen de zuiverheid. Zij voelde zich onwaardig omdat God haar de genade ontnam en als bezoedeld. Want zij meende dat niet alleen intellectueele hoogmoed maar ook zinnelijk verlangen naar Harry haren geest benevelden en verleidden tot heenstappen over het heiligste om met hem vereenigd te worden.
Van langsom dieper boorde zij zich vast en toen van de essentiëele waarheden, die voor haar vaster stonden dan het feit van haar eigen bestaan ook de laatste niet meer stand hield tegen scherp onderzoek, blikte zij in afgronden en twijfelde aan wat altijd haar trots was geweest, de fijne scherpte van haren geest. Zoo ongelukkig voelde zij zich, dat zij, alleen op hare kamer, kermde, zich pijn deed, op de knieën viel, bad, de vuisten balde naar den leegen hemel, uren lang roerloos zat te staren en dan plots opsprong met den wil tot zelfmoord. Deze teekenen van overspanning deden haar vreezen dat zij krankzinnig aan 't worden was.
Erger werd het toen zij zich verdoemd zag tot een leven van schijnheiligheid. Zij zou
| |
| |
immers nooit durven bekennen hoe het met haar gesteld was, want dat zou hare ouders letterlijk dooden en de drie broers zouden niets ontzien om de familie te redden uit de schande. Toen schopte zij vertwijfeld alle boeken weg en wierp zich op de eenige uitkomst: gebed.
Sinds een paar jaren had de orde waar zij haar humaniora had gedaan, in de universiteitsstad een groot heerenhuis gehuurd. De zusters die een universiteitstitel wilden behalen zetten er hun gewoon kloosterleven voort onder het gezag van mère Adrienne als overste in de rechterhelft van het huis. De linkerkant was home voor studentinnen, die daar bewaard bleven tegen de verleiding der studenten. Gescheiden waren de twee gemeenschappen door een kapel, juist boven de ingangspoort en die zeer smal en hoog gemaakt was door het wegslaan van den vloer der tweede verdieping. Sibylle had nooit contact gezocht met de mères. Nu ging zij er naar toe en vroeg in het kloostergedeelte een kamer te mogen betrekken, waar zij een week in strenge afzondering wilde doorbrengen. Omdat zij het was, werd het toegestaan.
Zes dagen streed zij als een verdoemde, biddend en vastend. Den zondagmorgen werd zij plots rustig door een inwendige stem, bedarend als die van vader, vriendelijk als die van Harry, maar hemelsch als de stem van Jezus en die
| |
| |
zeide: ‘Zoek en gij zult vinden.’ Haar verstand wist dat bidden onwaardig en laf was. Doodmoe getobd had zij haar lichaam bezien, zijn bestemming erkend en geknarsetand: Leef en deze neurasthenie zal verzwinden. Nu knielde zij, weer de serene, beheerschte Sibylle, en nam zich voor te zoeken zooals haar gezegd was.
De twijfels keerden terug, het zoeken geschiedde ordelijk, de boeken stapelden zich op, de vragen werden netjes opgeschreven, de antwoorden ernaast, het besluit er onder. Maar zij verbood zich zelfs het geringste gebaar van ongeduld en wanhoop. De twijfels werden zekerheden, maar het gemoed behield zijn beheerschtheid, verworven in de harde school der de Lansere's en toen zij eens woest door de tanden siste: veritas liberabit vos, stond zij onmiddellijk op en dwong zichzelve de woorden met rustige overtuiging uit te spreken, als een belijdenis van geloof in de waarheid, waarheen zij ook moge voeren, hel of dood.
Rustig herschreef zij de verhandeling voor Harry en bewees paragraaf een, twee, drie, vier dat omtrent God, Openbaring, Christus, zijne verrijzenis en de Kerk geen zekerheid bestaat. Het waren klassieke, voldragen volzinnen, geen komma verraadde de wanhoop waaruit zij ontstaan waren.
Toen hernam zij hare thesis die haar nu in
| |
| |
een gansch ander licht verscheen. Zij wilde bewijzen dat de aanwezigheid van verstand bij den mensch niet toelaat te besluiten tot een geschapen ziel en dat, als chimpansee, bij en mier geen verstand kunnen verwerven met eigen middelen, dit niet bewijst dat de mensch het niet zelf heeft veroverd. Dat zou te veel opschudding verwekken, zij wilde geen schandaal. Maar haren lofzang op de menschelijke ziel, een passus die succes moest verzekeren, liet zij aan het slot wegvallen.
Bij het opstellen der thesis, die zij mondelings moest verdedigen, stelde zij vast dat er twee te weinig waren. Het moesten er veertien zijn. Zij voegde er twee bij over de onwaarde van de bewijzen 13) van het bestaan, 14) van het voortbestaan der ziel en nam zich vast voor daarop stand te houden, het koste wat het wil. Zij wilde in de oogen lezen, uit ontwijkende woorden opmaken wat zij met bitterheid vermoedde: dat ook hare professoren heel goed wisten wat haar nu zoo eenvoudig en vanzelfsprekend voorkwam. Liep het hoog en wierp men het op hare orthodoxie dan had zij haar antwoord klaar: ‘Ik heb niet beweerd, professor, dat deze bewijzen niet onrechtstreeks zouden kunnen geleverd worden, als voortvloeiend uit het geheel der wijsbegeerte en openbaring, want men kan niet gelooven en het bestaan der ziel loochenen, maar ik bevestig de onwaarde der
| |
| |
rechtstreeksche bewijzen en daarop houd ik stand.’
Deze vreugde werd Sibylle de Lansere echter niet gegund. Vooraleer de negende thesis kon aangevat worden, was de beschikbare tijd reeds lang verstreken, door de schuld van een dokter hoogleeraar, die verbazend goed op de hoogte bleek te zijn van de proefnemingen met chimpansees en er geestig over uitweidde. De promotor maakte nog een kort bezwaar tegen de negende thesis, maar beantwoordde het haast heelemaal zelf met complimenteerende verwijzingen naar wat de doctoranda daareven zeer scherpzinnig had geformuleerd. De hooge jury trok zich terug en de voorspelling van den Capucien ging in vervulling: avec embrassement du jury. Echt was echter slechts de omhelzing van meester en mevrouw de Lansere.
Terwijl Sibylle thuis opgewacht werd door Alex, Norbert, zijn vrouw en hunne twee kinderen, nam Kwikstaartje afscheid van haren orthodoxen Griek. Het geschiedde onder veel tranen en te midden van de algemeene deelneming van het station. 't Serjans was boos over het spektakel dat zijne dochter maakte met voortdurend tegen den trein op te kruipen, maar hij schreide gevoelvol mee. De Griek suste zooveel mogelijk en keek haar nu eens verliefd, en als hij den heelen trein zag uit de raampjes hangen, gegeneerd, aan. Maar hij
| |
| |
ging immers slechts voor drie weken in verlof en het hoofddoel was, zeide hij, van zijn ouders te bekomen in de latijnsche kerk te mogen huwen. De laatste maal dat Kwikstaartje met levensgevaar aan zijn hals hing en hem met volle gewicht dreigde te onthoofden op de neergelaten ruit, want de trein bewoog, 't Serjans trok haar naar beneden en zij loste niet, fluisterde ze hem in het oor, dat ze in elk geval trouwden. Desnoods liep ze hier weg en trouwden ze in Griekenland, wat kon het haar schelen.
Eer de trein de bocht om was, lag zij al op 't Serjans' schouder te schreien dat hij nooit meer terugkwam en zij dan in het water sprong.
Dit was genoeg om 't Serjans, die zijn dochter wel kende, maar ook haar temperament had, voor heel dien dag totaal van zinnen te brengen en 's avonds laat, toen allen sliepen, stond hij opeens achter Kwikstaartje, die de veertiende bladzijde van haren brief begonnen was en rukte haar bijna van den stoel om den brief te bemachtigen. Vlammend was die genoeg, maar niet duidelijk, zoodat 't Serjans onheilspellend verklaarde dat al die literatuur aartsflauw was. Een ding moest hij weten, kort en goed, Adula, zijt ge zwanger? Adula verbleekte, Adula werd vuurrood, Adula kromde zich als een wilde kat in de jungle die 't Serjans zou willen verscheuren en toen schaterlachte Adula.
|
|