| |
| |
| |
III
Maar diep in 's meesters hart bleef het leed knagen en vooral de angst dat dit zich nog eenmaal herhalen kon, dat de wilde drift der moeder zich kon openbaren in haar kind Sibylle. Daarom gewende hij het aan nog strenger gehoorzaamheid en zelfbedwang dan vroeger zijne drie jongens en veel meer dan bij die drie tezamen, streefde hij er naar, in het jonge hartje een grooter plaats in te nemen dan de moeder zelf. Moest het de kleine ooit, wat God verhoede, te doen staan om een keuze tusschen vader en moeder, dan hoopte hij tegen alles in, dat zij den vader kiezen zou, hetgeen haar behoud zou worden.
In mevrouw de Lansere bleef de bitterheid der ontgoocheling knagen en vooral de vernedering, het zelfverwijt. De aanhaligheid moest van den meester uitgaan en ging ook van hem uit, omdat hij elke reden tot verwijt of verwijdering wilde voorkomen; zijzelf durfde hem niet spontaan vertroetelen. Zoo kwam het dat zij meer teederheden dan vroeger aan het kind besteedde en hij voerde met haar een edelen wedijver om de verovering van het kinderhart. Ook daardoor won meester de Lansere nog meer het hart van zijne vrouw en indien hij goed geweten had welke verdiepte bewondering en liefde zij na haren misstap den rustigen sterken
| |
| |
echtgenoot en man heeft toegedragen, zou hij minder bekommerd genoten hebben van zijn laat vaderschap.
Alhoewel hij het kind geen klassen kon laten volgen in zijn jongenspensionaat, hield hij er toch aan, haar zelf de eerste beginselen bij te brengen. Zijne vrouw, gediplomeerde onderwijzeres, hadde dit ook kunnen doen, maar hij wendde voor dat haar toezicht als econome nuttiger was. Hij nam in die jaren zelfs maar één buitenlandsch leerling aan, om zich des te zorgvuldiger aan zijn taak te kunnen wijden. Onnoemelijk gelukkig maakte het hem, dat de kleine ruim zoo verstandig bleek als een van zijn drie jongens en toen zij de voorbereidende jaren bij hem doorgebracht had, was hij er zeker van dat geen kind van haar leeftijd bij Sibylle kon vergeleken worden, wat algemeene ontwikkeling betreft, indien deze ontwikkeling reeds algemeen kan genoemd worden.
Trefzeker koos hij voor haar het pensionaat, dat ongetwijfeld de beste religieuzen-kostschool van het land is, wat de vlaamschgezinden ook mogen zeggen. Zeker was de geest er noch van franskiljonisme noch van antiflamingantisme doortrokken, maar sedert een eeuw degelijk en onuitroeibaar fransch. Er waren zelfs een paar schuchter vlaamschgezinde nonnen en een zestal heftig franskiljonsche, maar zij waren alle bij elkaar van niet de minste beteekenis in
| |
| |
het korps van ruim vijftig onderwijzende religieuzen, wier kloosterleven en onderwijs vanzelfsprekend, bij traditie, fransch waren en zouden blijven. Alle vijftig hadden maar eene eerzucht: hun onderwijs steeds hooger op te voeren. Nergens elders werd zoo weinig nonnetjeskleingeestigheid, broeikastdevotie, beoefend. De oudere leerlingen werden zelfs vrijgesteld van de uniform, om haar te gewennen aan deftige zelfgekozen kleeren, die zij in de wereld zouden dragen. Zij werden niet meer als gevangenen gesurveilleerd en mochten zelf geven en nemen in de verdeeling van hun tijd voor de studie. Er waren er die alleen met een boek, niet over de speelplaats, maar in den tuin wandelden en paartjes die op een bank in een lommerhuisje samen hun lessen herhaalden.
Sibylle de Lansere behaalde triomfen, die deze van hare halfbroers in de schaduw stelden en haar vader vervulden met een trots, dien hij vroeger, jonger, niet zoo zoet had geproefd. Tusschen de broers en haar was het leeftijdsverschil te groot, dan dat zij vaders uitbundiger blijdschap en inniger liefde pijnlijk zouden hebben gevoeld. Celest in zijn klooster, zag vader niet blijder stralen om een bulletijn van Sibylle, dan omdat hij naar Rome mocht voor speciale bijbelstudies en daarna niet onwaarschijnlijk naar Jeruzalem zou gezonden worden,
| |
| |
waar de Franciscanen een seminarie voor dezelfde studies hebben. Maar de tweede, Norbert, zag met eigen oogen een groote onderscheiding voor de medicijnen minder doorwegen en zoo zelfs ook de derde, Alex, de trots van den meester, omdat eenmaal het pensionaat onder directie zou staan van een Dr. Phil. Alex de Lansere.
Alex maakte tijdens een vacantie door opzoekingen definitief uit, dat de familienaam oorspronkelijk geschreven werd als de Lantshere en dus algemeen verkeerd werd uitgesproken met twee doffe e's. De eerste e is een scherpe. Zonder de universiteitsuitslagen ware anders alleen die ontdekking reeds genoeg om den meester diep tevreden te stellen, want aan zulke dingen hechtte hij groot gewicht. Maar niets was hem zoo belangrijk als de uitslag van Sibylle. De twee jongens stemden daar gul mee in. Het bulletijn werd telkens naar Celest gestuurd, die met roerende uitbundigheid zijn liefste klein zusje vierde in een vroolijken stijl, dien niemand van hem kende. Anderen verstrengt het klooster, hem maakte het losser, zijn goedaardigheid kwam boven. ‘Mijn liefste kleine Sibylle, schreef hij, je doet ons allemaal den baard af, maar asjeblief, lieveling van ons allemaal, laat den mijne staan, ik heb er zoo lang moeten aan sparen.’ Al heelemaal een Capucien, zeggen de broers. Nu nog wat
| |
| |
moppen. Want een echte Capucien was volgens hen een moppentapper.
In de kostschool was het succes van Sibylle niet minder groot. Voor de leerlingen zelf was zij een van die gelukkigen, die zich harmonisch aanpassen aan het schoolleven, dat voor de groote meerderheid dwang en druk is, last hebben noch met gezellinnen, noch mères, noch met studies, niet treurig zijn als het trimester begint en niet overmatig blij bij het einde. Dezulken worden wel eens opgezocht door woelige of teederheid missende elementen, als zij totaal vastgeloopen zijn, maar bij Sibylle vonden zij zoo weinig begrip en belangstelling voor moeilijkheden die zij niet kende, dat zij zich spoedig terugtrokken voor zooveel sereenheid. Aan antipathie van de mères voor bepaalde leerlingen geloofde zij bijvoorbeeld niet, niet verdiende straffen noemde zij half verdiend, ofwel kon er kwijtschelding van bekomen worden mits er kalm uitleg over te geven. Dat een gemeenschapsleven van honderden jonge meisjes, onder leiding van religieuzen, onvermijdelijk individueele en groepscomplicaties moet meebrengen, die niet zoo maar op te lossen zijn en door de beslotenheid binnen muren verhit moeten gisten, begreep zij niet. Alles was puntelijk geregeld en in orde, de klagers en de gestraften waren in haar oogen zwakkelingen, die hier niet thuis hoorden en al
| |
| |
heel blij mochten zijn als zij geduld werden.
Indien Sibylle eene vriendin gehad heeft, dan was het eigenaardig genoeg ‘het kwikstaartje’, Adula 't Serjans, eene die reeds aan hare vierde kostschool was en nergens kon aarden. Haar vader was orgelist, zelfs wat componist en leeraar aan de bisschoppelijke muziekschool. Misschien ontevreden over zijn loon, den geringen bijval van zijn kerkmuziek of den kunstsmaak van den clerus in het algemeen, moet hij scherp anticlericaal geweest zijn en artisten hebben radicale meeningen, die zij niet op zak houden. In elk geval, het kwikstaartje beriep zich telkens op hem als zij hare uitvallen deed. ‘Mijn papa zegt’.
Haar papa zegt dat een nieuwe beeldstormerij moet losbreken, om al de plaasteren smaakloosheden in kerken en huizen te verbrijzelen. Dat een nieuwe kerkvervolging moet georganiseerd worden om de kerk terug in de catacomben te jagen, waar zij weer armoede, heldhaftigheid en martelaarschap zal leeren. Dat de kerk niets meer doet voor de kunsten dan ze bederven en verbieden, dat vooral de nonnetjes op niets dan geld uit zijn. En nog veel meer. Aan sommige theorieën kon men hooren dat ze van papa kwamen, maar zij ontdekte zelf listen van de nonnetjes om den staat te bedriegen en zag hebzuchtige berekening in allerlei kleinigheden, waarvan papa zeker niet wist, schoolgerief,
| |
| |
voeding enz. Toch kwam alles op rekening van papa.
Wat haar geval delicaat maakte, was dat zij door hooge voorspraak van geestelijken nog niet het vierde van het schoolgeld betaalde. Zij was de tweede-oudste van acht, die allemaal bijna gratis studeerden en waarvan de zeven anderen, twee jongens en vijf meisjes nog in hun eerste kostschool waren. Werd haar door de directrice privatim op die situatie gewezen, dan viel zij niet door de mand, maar antwoordde snibbig dat men papa, zulk een artist, maar beter moest vergoeden voor zijn werk. ‘Dan zullen wij ook vollen prijs betalen.’ Er werd van hoogerhand op aangedrongen maar veel geduld te hebben met dat zwarte schaapje van orgelist 't Serjans, een artist, dus wat zonderling. En ongelukkig, want hij was weduwnaar. Zonder die voorspraak zou ‘Kwikstaartje’ al lang naar huis gestuurd zijn en nergens elders meer toegelaten. Intusschen kon de directie echter niet toelaten, dat zij haren geest onder de leerlingen verspreidde. Men strafte haar zoo weinig mogelijk en nooit hard, doch maakte haar graag belachelijk als de zonderlinge, de excentrieke die zij was, zoodat de leerlingen weldra om hare boutaden slechts lachten.
Hier voor het eerst werd dat systeem op haar toegepast en zij voelde er zich aanvankelijk goed bij, want tragische ernst was het haar ook
| |
| |
niet met hare ketterijen. Typisch artistiek, voelde zij zich al verlicht als zij ze ongestoord kon van zich afgeven.
Met genoegen zag de directie dat de twee tegenpolen van het gesticht, Sibylle en Adula, zich tot elkaar aangetrokken voelden. Eigenlijk voelde alleen Adula die aantrekkingskracht. Het was ondenkbaar dat Sibylle onder haren invloed kwam en al wat van haar op Adula uitging, kon deze slechts heilzaam zijn. Het moet gezegd dat Sibylle meer aandacht schonk aan Kwikstaartje dan aan de toevallige zeurkousjes, die klaagden over een mère of straf, of hun heimwee naar huis luchtten. Hare gekke opinies deden haar niet lachen, want Sibylle lachte om zwakheden en kinderachtigheid, ergerde zich over fouten en onregelmatigheid, maar nam ernstig kennis van alle meeningen. De boutaden van Kwikstaartje vormden alle tezamen een geheel, een geest van verzet, totaal het tegengestelde van Sibylle's familiegeest en van haren aard. En zoo zagen de leerlingen, die er niets van begrepen en de mères, die er blij om waren, het vinnig Kwikstaartje goed opschieten met het voorbeeld uit duizenden, een leerlinge zooals er niet eens elke generatie een voorkomt in deze beroemde kostschool.
Sibylle legde er zich op toe, punt voor punt de onhoudbaarheid van de vierkante stellingen
| |
| |
te weerleggen. Het was mooi om zien hoe het Kwikstaartje, dat anders geen vijf minuten ernstig gesprek over 't zelfde onderwerp verdroeg, driftig links, rechts, voor, soms achter Sibylle huppelde met snelle gebaren en gedurig een van de twee reglementaire haarvlechten over haren schouder wippend. Bij den eersten belslag zweeg Sibylle en zelfs de surveillante moest willens nillens glimlachen, als ze zag hoe het Kwikstaartje te machtig was dan plotseling op te houden. Lippen en handen vielen slechts langzaam stil en als het heele Kwikstaartje stilgelegd was, stonden de anderen reeds op zij en moest zij hare plaats nog zoeken.
Nog kostelijker was het als de eene beweerde dat zekere speciale lessen slechts gegeven werden om de staatssubsidie, dat overdreven winsten gemaakt werden op het schoolgerief, dat door de mères gecomplotteerd werd tegen een andere mère, dat mère Isabelle achteruitgesteld werd omdat ze arm was en geen bruidsschat had kunnen betalen, dat de werkzusters behandeld werden als meiden, niet als religieuzen en dat heel die werkzusterij maar uitgevonden was om het werk goedkoop gedaan te krijgen. Bij zulken praat haalde Sibylle slechts smalend de schouders op, zoodat Kwikstaartje nog opgewondener te keer ging en Sibylle, die kalm wilde voortwandelen, zich draaien kon zooals zij wilde, altijd stond Kwikstaartje vóór
| |
| |
haar en schreeuwde: ‘En dat kan ik bewijzen, ja dat kan ik bewijzen, Sibylle, en dat zal ik bewijzen. En als ik het bewijs, zult ge mij dan gelooven? Zweer het. Neen, eerst zweren.’ En dan over de ongeoorloofdheid van een eed voor futiliteiten, dan over de kwestie of dit een futiliteit was, dan over het feit dat Adula iets al gauw een bewijs noemde en dat het bewijs eerst maar eens voor den dag moest komen.
De mères hadden juist gezien. Zoo weinig invloed hadden de opstandigheden van Kwikstaartje, dat Sibylle het voorlaatste jaar van hare latijnsche studies, toen zij ernstig moest gaan nadenken over hare toekomst, zich bewust werd van een oprecht verlangen naar het religieuzenleven. Eerst en vooral dacht zij natuurlijk, zooals hare broers, aan thuis, de eer en de noodwendigheden van de familie en het pensionaat. Van dien kant werden haar geene eischen gesteld, want als leerares kwam zij niet in aanmerking en directrice, wat zij desnoods zou kunnen zijn, moest zij niet worden, vermits Alex zich daar spontaan op voorbereidde omdat de twee vóór hem het niet hadden gedaan. Haar zin stond minder naar het onderwijs dan naar de studie. Haar ideaal was grondig en systematisch de wijsbegeerte te bestudeeren, studie die haar juist aantrok, omdat zij haar onvrouwelijk toescheen en in hare meening het
| |
| |
hoogste behelsde dat de menschelijke geest kan bereiken.
Zij dacht daarbij ook aan papa. Zijne fierheid zou grenzeloos zijn. Hij zou er niet eens aan denken dat deze studie naar geene officieele betrekking leidt, wat hij tegenover zijne jongens als gewichtig bezwaar zou hebben doen gelden. Hoogstens kan men met zulk doctoraat wachten op een zeer problematisch hoogleeraarschap. Dat zij daar misschien heel haar of zijn leven vruchteloos op wachten zou, zou hem niet weerhouden haar aan te moedigen ter wille van de duizendste kans.
Tusschen deze twee idealen aarzelde Sibylle lang met wisselende neiging. In het religieuzenleven trok haar aan dat de mères, althans in deze modelkostschool, niet zoo maar slaafsche onderwijzeressen waren, doch door het algemeen bestuur werden aangemoedigd in de wetenschappelijke richting, waarvoor zij neiging en geschiktheid gevoelden. Er was bijvoorbeeld een bejaarde mère met afgrijselijke bruine tanden, die zich geheel aan sterrenkunde wijdde. Zij had een heel observatorium tot haar beschikking, voerde correspondentie met andere geleerden, schreef in buitenlandsche tijdschriften en gaf slechts nu en dan een reeksje lessen over haar vak. De mère die teeken- en schilderles gaf deed niets anders en kreeg veel vrijen tijd om op een eigen atelier, voor haar inge- | |
| |
richt, haar kunst te beoefenen, alhoewel zij slechts zeer zelden persoonlijk werk leverde en doorgaans naar reproducties van bekende meesters madonna's schilderde, die per rol van vier, vijf stuks naar verschillende missieposten werden gestuurd.
Indien Sibylle als voorwaarde had kunnen stellen, dat zij later hare neiging tot wijsbegeerte en wie weet welke andere speculatieve wetenschappen, vrijelijk zou mogen involgen, zou zij zeker niet lang hebben geaarzeld, maar het kloosterleven zelf stelt als eerste voorwaarde de totale zelfverloochening en het ware genoeg geweest dat zij haar verlangen onder den vorm van bescheiden wensch hadde kenbaar gemaakt, opdat de overheid haar op dat punt met bizondere strengheid zou hebben teleurgesteld en beproefd en haar eerst vrijheid gegund na 15 à 20 jaren dienst, wanneer het jeugdenthousiasme gebroken is en het hart reeds innerlijk heeft verzaakt. Want indien het wetenschappelijk peil van het onderwijzend korps de groote zorg van de overheid uitmaakt, oneindig hooger nog wordt de vrome kloostergeest gesteld, die samengevat is in de drie geloften van zuiverheid, gehoorzaamheid en armoede.
|
|