| |
| |
| |
XV.
Ook dat ging in Leuven over. Hij voelde zich vrij. Hij kocht een oliekop, een ware Jacob, drie lange steenen pijpen, een groote tabakpot, een asschebak, een zakkalender waarin hij op de eerste bladzijde de regelmatige lesuren, op de tweede zijn persoonlijke dagverdeeling schreef. Daar zou hij nooit van afwijken, zelfs niet in den examentijd. Om zeven ure 's avonds boeken toe en zoolang als 't ging nog eerder, natuurlijk. Hij zou wel stilaan zijn deel nemen in het studentenleven, maar eerst moest hij de vrijheid proeven. 's Avonds zat hij in een club te rooken en het was of hij van zijn vroeger leven bevrijd was als van een nachtmerrie. Zijn twijfel aan God, zijn droomen van meisjes, zijn wilde vrees voor krankzinnigheid, zijn beroepskeuze, het was allemaal geleden en voorbij. Hij zag het schoon hoofdje op zijn fluwijn liggen en was niet meer beklemd maar rustig, gelukkig. Hij schoof de club bij het klein bureau, trok jas
| |
| |
en vest uit, wierp zijn kraag ergens, legde zijn voeten op 't bureau en wist niet hoe gek genoeg zitten om te voelen dat hij vrij was. Hij blies door zijn lange steenen pijp en schreef met den kop Eric Verhaeghen in de lucht; de rook volgde de letters. Hij kleedde zich geheel uit en stond naast het bed voor de spiegelkast. Hij was jong, schoon, krachtig en deed behagelijk zijn spieren sterk werken. Dan keek hij zichzelven lang in de zwarte verstandige oogen. En zoo iemand zou moeten zot worden, allons donc. Hoe kinderachtig was hij geweest.
's Zondags wou Cyriel hem mee naar huis krijgen, maar hij verlangde naar het dorp niet meer. Na een maand schreef Nonkel Oscar dat hij verwonderd was dat zijn neef niet meer verlangde zijn familie terug te zien of naar het graf van papa en bonpapa te gaan bidden, dat hij zich niet interesseerde aan de finantieele schikkingen waarvan toch zijn studies afhingen, noch aan het lot van Philippine. Welnu als zij, levenden en overledenen van de familie niet meer telden, kom dan ten minste eens naar huis voor Philippine, want het gaat niet goed met haar.
Hij ging en Philippine was al veertien
| |
| |
dagen in het Godshuis. Daar was ze nog niet uit bed geweest. Ze lag kindsch te treuren en te weenen en soms vertelde ze slechte klap. Ze had vroeger nog eens deze ziekte gehad, zei ze en toen was haar broer gekomen, die al tien jaar in 't klooster was en hij had gezegd: Philippine ik ga naar de missie. Ik breng dat offer voor u; ik heb vroeger altijd willen gaan, maar stillekens aan den moed verloren, maar nu ga ik. En gij zult genezen, dat zult ge zien. En toen had zij willen meegaan als kloosterzuster, maar meneer den doktoor was er fel tegen geweest. Philippine, dat gaat allemaal veel te rap, ge weet niet wat ge begint. Wacht eerst tot ge genezen zijt en hoe geren dat ik u ook zou houden, ge krijgt van mij uwen heelen uitzet voor de Congo, als ge vertrekt, maar ge moet gezond zijn en goed weten wat ge doet. Zoo was ze dan hier gebleven en hoe waren ze nu niet gestraft. Meneer den doktoor gansch alleen moeten sterven en zij zelf weer ziek, dezelfde ziekte van vroeger. Haar broer was dood, nu was er niemand om boete te doen voor haar. Opeens zei ze met vuile woorden dat ze veel beter was geweest met een kind te willen. En hier wilden ze haar doen opstaan,
| |
| |
maar ze had lang genoeg gewerkt en daarbij ze was toch verdoemd.
Dat was dus zot zijn, zou mama ook zoo geweest zijn? ‘Ge moet eens naar huis gaan,’ zei ze ‘en de vijfde of zesde tree van den trap opbreken, daar ligt het fortuin van uw moeder.’ ‘Hoe weet ge dat?’ hijgde Eric. ‘Het staat van onder op het blad van de keukentafel,’ zei ze. ‘Als de bank gesprongen is heeft uw grootvader een beetje geld afgegeven en een huis en wat grond verkocht om zich arm te houden. Maar zijn eigenlijk fortuin heeft hij aan uw moeder gegeven. Dat is in zijnen kop gaan spelen en uw moeder is er ook zot van geworden. Uw papa wist er niets van, die is gestorven van puur verdriet. Maar uw nonkel Oscar die weet alles en als ge soms niets moest vinden, dan weet ge nu wie er voor aanspreken. Zeg maar eens: tusschen vijf en zes, van onderaan te tellen, ge zult een gezicht zien. Hij kon van dien trap niet weg. Den eenen keer had hij iets laten vallen, den tweeden keer: Philippineken, ik ben hier den trap aan 't bezien, die zou eens moeten opgeschilderd en gevernist worden. Den derden keer was hij in de
| |
| |
kast onder den trap aan 't kloppen. In mijn dorp staat een kasteel waarvan ze zeggen dat het zwart goed is. Ik heb daar al twee verschillende families weten uitsterven, allemaal zoo zot als een musch. Nu woont er een fransche familie die het voor een appel en een ei gekocht heeft, maar op twee jaar tijd heeft de papa zich opgehangen en de oudste zoon zich te Brussel midden op de straat voor den kop geschoten. Ja, ja,’ zei ze, ‘ik ben al wat tegengekomen.’ Ze tastte aan haar keel die één donkerroode kwabbe was. Haar zuster, ons Eulalie, was daar ook moeten van optrekken. ‘Laat mij nu maar slapen, ik heb lang genoeg bij u allemaal gewaakt als ge ziek waart.’
Dien avond had Nonkel Oscar een ernstig gesprek met zijn neef. Bonpapa had dit huis aan zijn nog levende kinderen gegeven, hijzelf was nu van plan het te laten schatten en zijn zusters hun deel er op uit te betalen. ‘Hebt gij zoo veel geld?’ vroeg Eric. ‘Ja, en meer ook.’ ‘Geluk ermee,’ zei Eric. Wat Eric betrof, hij had dus zijn ouders' huis en dat kleine van den notaris en dan nog het liggend geld van bonpapa. Notaris Buysers zou hem wel juist opgeven wat en
| |
| |
hoeveel het was, maar in elk geval met den intrest van het geld en de huur kon hij prinselijk zijn studies doen. Wat zijt ge van zin met het huis?
Eric: ‘Den trap opbreken. Tusschen vijf en zes van onderaan tellen.’ Hij pinkte eens tegen Nonkel Oscar. Die keek eens weg, kuchte, glimlachte bleekjes, keek Eric dan scherp aan en zei: ‘Dus nu tobt ge daar weer over.’ ‘Waarover,’ vroeg Eric. ‘Luister eens hier, mijn beste jongen, ik heb u genoeg gewaarschuwd, geloof ik. Ik ondervind dat het genoeg is dat ik u iets zeg om u direct op uw achterste pootjes te zetten. En van geheimdoenerij ben ik niet gediend, verstaat ge dat. Doe met uw huis wat ge wilt, maar als ge in Leuven niet vier jaar lang pistolets met saucisse wilt eten, zou ik u aanraden het huis te verhuren met een bail van drij jaar. Daarna kunt ge nog zien wat ge doet.’ Eric zei: ‘Dat ben ik ook van zin. Met de huur en den intrest heb ik genoeg, ander geld moet ik niet hebben.’
Wat bedoelt hij met ander geld? Oscar stond bleek en bevend voor hem, maar het temperament der Verhaeghens brak door Eric's bedwang. Hij bedoelde dat Oscar een
| |
| |
gemeene vent was, dat bonpapa hem niet kon uitstaan en dat hij papa den duvel had aangedaan en kom nu nog eens, nog eens he, op dien trap kloppen, lafaard.
‘Kom,’ zei Oscar, ‘wat zegt ge daar? Kom, we gaan samen.’
‘Kom,’ riep Eric, ‘kom, en als ik u niet, zoo groot als ge zijt, met uw valsch gezicht van hier naar daar tegen den muur sla. Ik...’
Hij greep achterwaarts naar den muur. Met een natten handdoek was 't seffens over. Doodmoe, doodmoe vertrok hij naar Leuven. Aan de statie was Cyriel met Mevrouw Tierens en Lizy. Een enkel oogenblik was hij met haar alleen en hij zei dat ze op hem niet moest rekenen.
Wat zeide hij, kind? Had mama dit vijf minuten later gevraagd, dan had Lizy er zeker iets op gevonden, nu sprongen twee tranen te voorschijn, hij zei dat alles af was. Mevrouw Tierens riep: ‘Alles af? Wat was er dan geweest?’ Nog 's avonds sprak zij er haar man over. Dien zou men niet wijs maken dat er niets geweest was. In zijn kabinet ondervroeg hij Lizy wel een half uur. Ze moest hem zeggen wat hij gedaan
| |
| |
had, ze moest het hem beschrijven, vertel het mij het is voor uw goed, kind. Maar er was niets geweest, hij moest het opgeven en nu zou hij het maar zeggen: die jongen zal zot worden.
Daar was Oscar nu ook van overtuigd. Ja, ja, en nog wel wildzot. En wat doet men met een wilden zot? Opsluiten. En wat kan dat per jaar kosten? De huur van één huis, neem zelfs van twee, om veel te rekenen. Intusschen vermeerdert het kapitaaltje toch maar elk jaar met zijn eigen intrest. Het is maar dat ze in een gesticht zoo goed bewaard zijn, b.v. al geen occasie om uit het venster te springen. Dan is men toch ook van de onderhoudskosten af. Een kleinigheid kan dikwijls genoeg zijn om zoo iemand ... enfin een revolver, een koord of in 't water.
|
|