hem zoogezegd te foppen. Maar wie lest lacht best lacht. Allee Eric, ge laat mij maar alleen het woord doen. Vertel maar op, klinkt het niet, dan botst het. En in mijn kamer is iedereen volksvertegenwoordiger, die mogen ook zeggen wat ze willen hé, maar het trekt dikwijls op niet veel, tusschen haakjes. Ik moet hier nog nen hoop boeken terug in de schabben zetten, maar ik luister toch.
Toen vertelde Eric alles, niet uit behoefte, maar uit dankbare genegenheid voor goede woorden, en weer reed hij niet naar de vaart.
Maar toen hij thuis kwam lag papa alweer te bed, in zwijm gevallen, zei men, slapheid en vermoeienis. Ja slapheid en vermoeienis, of hij 't niet beter wist! Hij ging bij hem op de kamer zijn werk maken en lessen leeren. Telkens hij opkeek zag hij de oogen uit het bed scherp op hem gericht. De plaag der vallende ziekte: achterdocht en jaloerschheid tormenteerde den vader sedert den middag en beloerde nu den zoon. Eric werd zoo bang en gehitst van de twee fixeerende oogen die niet aflieten, dat hij geen woorden meer zag, alleen doode letters en hij dierf niets zeggen. Hoe rap kijkt hij weg, dacht