stapte dat hij letterlijk draven moest, dan werd hij opgetild, vlak voor Mère Beatrix op den grond gezet en hij hoorde papa bevelen: ‘op uw knieën voor de mère, wij zullen daar al eens mee beginnen.’
Het begon en het eindigde daarmee. ‘Het is goed mijnheer de apotheker dat ge gekomen zijt, want ik had anders toch gevraagd, niet waar, om eens te komen. Eric, niet waar, is een allerliefst ventje en hij leert buitengewoon goed, maar deze morgen heb ik met hem een aardige farce gehad. Niet waar, ik kan er zelf niet wijs uit worden. Eric kan fluiten, niet waar. Welnu, de kleine van Donies kan niet fluiten. En wat gebeurt er nu? Eric wil het zijn maatje leeren. Dat hoor ik natuurlijk, niet waar?’
‘Ja zeker, mère,’ zegt hij, en neemt haar genegen bij den arm. Het is een goed oud Ursulinneken, dat hier al veertig jaar de bewaarschool doet. Hijzelf heeft bij haar in de school gezeten. Nu wordt zij sukkelachtig, zij spreekt met groote menschen zooals zij haar kinderkens toespreekt, met veel vragen en veel nietwaars. Na elken zin wacht zij op antwoord van al de kinderen in koor: ja, mère Beatrix!