krijgen. De menschen zagen Ernest gaan. Och arme, zie hem toch eens zijnen kop laten hangen.
Eric kreeg zijn straf, broekske warm, den kelder in en wat later naar bed. Daar kwam bonmama hem opzoeken. Wilde hij geen tas melk, jongske? Hij schoof naar den muur en draaide haar den rug toe. Opeens zeide hij: ‘als ge geen mama meer hebt, dan slaan ze u maar af.’ Zij zat opeens doodstil en vroeg dan of zij dan ook niet een beetje zijn mama was. Hij keek haar woest aan, dan weer naar den muur. Zij? Waarom was zij niet gestorven in plaats van mama? ‘Foei, leelijke stouterik, foei en dat hoort mama in den hemel.’ Maar hij was niet te vermurwen. Ze mag het hooren, als mama hier was zouden ze hem niet slaan. Nu durven ze, omdat mama toch dood is.
Zij ging beneden zitten breien, en verweet Ernest dat hij het kind mishandeld had. Straffen is goed, maar zoo! Maar Ernest wist wel wat hij te behoeden had.
's Anderendaags brak Eric een schoone vaas en als ze soms dachten dat hij van zijn kind een labbekakske ging maken, lap, lap, gij deugniet. Hij waakte over hem met een fanatieken angst.