eens, kus ook nog eens de handjes van mamake.’ Met Eric op den arm ging hij aan het hoofdeinde staan, streelde met de vrije hand de killige van de doode. Adelaïdeke!
Zijn gehuil was over. Hij was star geworden en bleek en droeg zijn hoofd alsof de hals niet meer kon draaien. Eric mocht geen stap wijken, maar andere zorg kende hij niet meer. Hij wilde niet getroost worden, nam Eric bij de hand en ging wandelen. Onderweg sprak hij over mamake en gaf uitvoerig antwoord op al de vragen van het kind. Alleen bij de begrafenis, op het kerkhof, brak de krop nog eens los. Het schuren van de touwen die van onder de kist werden weggetrokken, dat zotmakend geluid verloste hem en hij snikte op den schouder van Oscar.
Thuis zei Oscar dat hij bang geweest was voor hem, weet ge dat? Die tranen op het kerkhof hebben hem gered. En begin u nu weer niet in te houden, want dat deugt voor niets. Ernest liet hem staan en ging. ‘Hij hield zijnen nek zoo stijf en dan niet weenen, ik zie zoo iets niet graag,’ zei Oscar tegen zijn papa. Maar die antwoordde: ‘Laat den sukkelaar toch doen.’ Hij ging weer zijn zoon