| |
| |
| |
XI.
Men gunt in een dorp graag iets aan een voorbeeldig christelijk huisgezin, waarvan de man niet in de herbergen hangt, nooit vloekt en voor de rest ijverig de baan op gaat om na het werk nog wat bij te verdienen. En wie het om Leo niet zou doen, doet het om Carla, de dochter van Eric over wien nog altijd gesproken wordt, het stil braaf en schoon meisje, dat een droevige jeugd heeft gehad en dat Leo genomen heeft uit liefde, terwijl ze betere partijen kon doen. Het spreekt vanzelf dat burgemeester Dolf zich geen twee maal laat aanspreken over verzekeringen. Al jaren geleden heeft hij zijn polis opgezegd omdat die heeren van Brussel geen Vlaamsch kunnen schrijven. Zeg het maar niet hardop, maar sedert dien is van heel zijn doening niets meer verzekerd en kan Leo hem nu vlaamsche polissen en briefwisseling bezorgen, dan is die zaak zonder meer geregeld. Van zulke zaakjes stuurt men gaarne bericht naar de maatschappij, niet alleen omdat het vele goede
| |
| |
punten zijn voor iemand die ooit wel eens gewestelijk of provinciaal inspecteur zou willen worden, maar ook omdat Dolf gezegd heeft dat hij nu lang genoeg dienst gedaan heeft. Het jong volk moet nu eens inspringen. En we hebben nu Leo, Henri en Paul. Van Raymond Reypens wil hij niet hooren; hij moet menschen hebben die hem recht in de oogen zien.
Een eigenaardig geval met die Reypens. Van toen ze verlost was van Paul begon madam zoogezegd op villegiatuur te gaan, maar altijd naar hetzelfde hotel en nog wel in Elsene, niet precies de beste villegiatuur-plaats van ons vaderland. De eigenaar van dat hotel was een van haar vele jeugdvrienden, een schoone garçon in zijnen tijd, die het hotel in zijn pootjes had gekregen door te trouwen met de weduwe van zijn patroon. Weduwen vergaan, maar een hotel blijft, zal hij gedacht hebben en terecht, want de weduwe verging inderdaad, het hotel en de jeugdvriendin schoten er op over. Toen het tusschen hun beiden in orde was, bleek dat Raymond dan nog wat overschot gevonden had, de eenige dochter van zijn schoonvader. Henri zet den burge- | |
| |
meester het geval uiteen. De zoon trouwt met de dochter van 't lief van zijn moeder, 't is te zeggen dat de zoon de schoonzoon wordt van zijn stiefvader of als ge 't niet goed verstaat, dat de dochter van den tweeden man van de vrouw van Bertus Reypens trouwt met haar stiefbroer. Terwijl ze lachen berekent Leo zijn kans. Als Raymond er niet bij is wint hij het gemakkelijk tegen Henri, die geen politieke ambitie heeft en Paul wordt te zeer in beslag genomen door zijn zaken. En laat hem maar eens schepen worden of burgemeester, dan komen de boerkens vanzelf aangeloopen om hem ter wille te zijn met hun verzekeringen. Weliswaar is de directie Verrept & Cie. niet best te spreken over politiek genre Dolf tegen de Verhaeghens, maar eer het zoo ver is zal Paul van zijn zaak al iets groots gemaakt hebben en de Maatschappij hemzelf tot provinciaal opziener bevorderd.
Voorloopig gaat het met die zaak van Paul niet zoo vlug en eenvoudig als met den fruithandel. De twee groote hangars stonden er gauw en lagen even gauw vol allerlei koopwaar gestapeld, maar een ervan brandde binnen de maand totaal leeg. Tusschen
| |
| |
die twee hangars staat een soort miniatuur-eifeltoren en daar hangt een gewicht van tweeduizend kilo in. Dat haalt men met een simpele handvat omhoog en men laat het automatisch vallen. Het dient om oud ijzer te pletten en te verbrijzelen. Die toren waait tweemaal om. Men vraagt zich af vanwaar de wind komt die eerst tweeduizend kilo uit den haak licht en op den grond werpt en dan den ijzeren toren omverblaast. Spookt het misschien op die wei? Paul heeft verscheidene nachten zijn eenigen vasten werkman, den vader van het meisje waarmee hij een relatie zou gehad hebben, de wacht doen houden, maar dat heeft tot niets anders gediend, dan dat hij het ongeval wat vroeger vernam. Toen het ding omver lag kwam de werkman hem opkloppen.
Een afgebrande mijt of schuur betalen, beschouwt een goede verzekeringsmaatschappij op den buiten als reklaam. De boeren moeten de kracht van zoo'n polis kunnen beproeven, daarna zijn ze gerust, betalen gemakkelijker hun premie en bevelen de maatschappij aan. Toen bij Paul de tegenslag begon met het omverwaaien van zijn eifeltoren, geloofde de assurantie maar
| |
| |
dat een pinneken kon losgeraakt zijn uit een kantwiel; men is niet voor niets verzekerd en ‘Sécurité S.A.’ wil iets doen voor goede klanten, zij betaalt. Daarna brandde de hangar vol huiden af en nu werd het wel de moeite van een ernstig onderzoek waard. Kan men op de vergoeding niets afdingen dan heeft de agent het natuurlijk gedaan. Dat laat Leo niet op zich zitten. Vooral toen de toren een derden keer omwaaide met den gewichthamer weer netjes op den grond, en Paul verzekerde dat hij alles nagezien had vóór het slapen gaan, stond zijn positie op het spel. Nu wil ik het weten. Hij was wantrouwig genoeg om Paul niets te vertellen. Gelukkiglijk! Want Paul vertelde alles aan den werkman, dat wil zeggen aan den sterken wind en het vuur zelf. De menschen verslinden elkaar. Toen Paul den werkman gevraagd had zich bij hem te verhuren had de vent eerst Raymond geraadpleegd en ja, hij moest maar gaan. En hoe slechter het zijn broer ging des te beter zou het den werkman gaan, daar zorgt Raymond voor. De hangar stond er nauwelijks toen hij leegbrandde. Dadelijk had Raymond kar en paard gekocht voor den zoon van den werkman, die
| |
| |
moest er maar den omtrek mee afrijden op zoek naar koopwaar voor Raymond. Zoo'n belooningen achterhaalt het gerecht niet en ze geven een mensch couragie.
Paul had altijd dwaas nevens de menschen weggekeken. Hij meende dat ze even naïef waren als hij en verslonden in plannen en werk. Hield hij zelf de nachtwaak, dan wist de werkman het van hemzelf en moest de werkman waken, dan had hij den heelen nacht om te waaien. Het volk begon al te vertellen dat Paul destijds toch schuld moet gehad hebben en wie zich tegen zijn moeder verzet, wordt toch maar gestraft, dat zien we nu wel. Maar Leo geloofde aan natuurlijker oorzaken. Paul deed het misschien zelf, ge kunt tegenwoordig niemand meer betrouwen. In elk geval, er mocht waken wie wilde, bij vroegen nacht slentert hij naar de spookwei. Hier ligt zijn promotie vanwege ‘Sécurité S.A.’ en weg dan Verrept & Cie., dan wil ik nog ooit burgemeester worden.
Het drama greep plaats in de gewone termen; de betrokkenen zelf waren nog het meest verrast. De werkman meende dat Paul weg was omdat Paul hem gezegd had dat hij vertrok. Leo meende dat hij weg was
| |
| |
omdat hij hem naar de statie had zien gaan en Paul was niet weg omdat hij zijn trein gemist had. De werkman dacht dat hij nu vrij spel had, Leo dat er nu wel iets kon gebeuren, Paul dat het nu de moeite waard kon zijn een paar uren zonder licht in de keuken met den tweeloop aan het open venster te zitten. De werkman ging rechtop, kroop over den pinnekensdraad en richtte recht zijn stappen naar den eifeltoren waar hij wat geluid maakte op het ijzer en dan ging liggen om af te wachten of iemand hem ook had gehoord. Leo sloop hem gehurkt na. Paul, door het slaan op het ijzer genoegzaam verwittigd, legde zijn geweer gereed. Zoo speelden ze, zonder elkanders presentie te vermoeden, hun tragiek spel zoo precies alsof ze elkaar wilden helpen om het te doen lukken. Als op het gerucht niemand verscheen en Paul den tijd had gehad zich goed gereed te zetten, stapte de werkman wijdbeens en kalm naar den hangar die weer vol huiden lag. Paul sloop hem gebukt na en tegen het lapje lucht dat tusschen de twee silhouetten der hangars laag tegen den grond hing, zag Paul hunne gestalten en kon ze nu volgen langs den muur. De werkman
| |
| |
stond aan de poort, knipte een heel klein zaklampje aan om het slot te vinden en Paul juist te laten mikken. Leo kwam recht tegen den muur om zijn zakmes te trekken en den brandstichter te lijf te gaan, zoodra hij wat zou gewerkt hebben aan de poort. Toen schoot Paul. Die aan de poort viel dadelijk. De andere was slim genoeg om niet op den loop te gaan, maar Paul zag hem ineenkruipen blijkbaar in de illusie dat men hem niet zien kon. Paul mikte degelijk en hij had als student niet voor niets heele vacanties musschen en spreeuwen geschoten, hij schoot dwars door Leo's long. ‘Bijna roos, zei hij zelf, ik schoot voor dood naar het hart. Den eersten gaf ik het in de beenen, ik dierf niet hooger. Maar als ik het schot gehoord had werd ik razend en vergat alles.’
|
|