Bejegening van Christus
(1940)–Gerard Walschap– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
gegevens noodig dan het getuigenis van een blinde. Het strookt niet met Nicodemus' geaardheid, lichtvaardige besluiten te trekken, maar toch ligt reeds een reeks vrij precieze aanduidingen voor omtrent dien Jezus van Nazareth en zij verwijzen alle naar een buitengewoon mensch. Of deze mensch de Messias is, sta buiten kwestie, omdat zij beiden hieromtrent van meening verschillen. Asveer verwerpt het Messiasschap onvoorwaardelijk, Nicodemus, sceptieker, blijft bereid, een Messias te erkennen, die bewijzen kan zulks te zijn. De mirakelen acht hij niet bewezen. Hij verlangt daarvoor betrouwbare getuigen en geen dom, lichtgeloovig volk. Staan de feiten eenmaal vast, dan is het de vraag, of zij de krachten der natuur te boven gaan en deze vraag is onoplosbaar: niemand kent deze krachten, niemand kan hare grenzen afpalen. Maar men kan niet zoo kinderlijk of waanwijs zijn, te beweren, dat Jezus niets heeft gedaan. Zouden de heropgewekte dooden niet dood geweest zijn, de kwalen van kreupelen, blinden, lammen, dooven en bezetenen niet ongeneeslijk, het is toch zeker, dat Asveer en Nicodemus zelfs geen schijndooden kunnen opwekken, zelfs geen geneesbare kwalen plotseling heelen. Er gaat van den Nazarener dus een kracht uit op zieken en gansche scharen, die hij doet gelooven in zijn onbeperkte macht, zijn | |
[pagina 103]
| |
goddelijkheid. Dit kan geen vulgair bedrog zijn, het zijn onbetwijfelbare teekenen van een groote persoonlijkheid. Laatst zeide Asveer, dat hij recht zoekt, Nicodemus zoekt waarheid. Als waarheidzoeker wil hij den Nazarener opzoeken. Naar zijn bescheiden meening gaat de menschheid van het begin der tijden tot hun einde een smartvollen tocht naar waarheid. Vele godsdiensten leeren, dat wij allen geboren werden uit een eersten mensch, wien alle kennis was gegeven. Nicodemus neigt er integendeel toe, te gelooven dat, juist andersom, de eerste mensch dom als een dier was, maar dat de laatste alle kennis zal bezitten, althans indien de wereld nog duizenden eeuwen vóór zich heeft. De beschaving is nog in hare onmondigheid en wat haren gang hopeloos vertraagt, is niet alleen de onmacht van haar verstand, maar ook de moedwillige behoudzucht der leidenden. Machten als die van den landvoogd, die in naam der orde en rust met wapens neerslaan al wat nieuw opkomt, het Sanhedrin, dat oude overwonnen waarheden recht houdt, elke nieuwe gedachte banvloekt, elken vernieuwer kruisigt, zijn misdadige remmen. Daarom zal Nicodemus den Nazarener allereerst eer bewijzen. Hij boodschapt nieuwigheid, streeft naar waarheid, bindt den strijd aan tegen de traagheid van den men- | |
[pagina 104]
| |
schelijken geest en de misdadige behoudzucht der hooggeplaatsten. Daarna pas zal hij hem, bescheiden en onbevooroordeeld, critisch aanhooren en uithooren. Asveer zoekt recht. Vroeger zocht Nicodemus de waarheid, nu berust hij er reeds in, op den eindeloozen weg er naar toe een stap te helpen afleggen. Kan hij, die recht zoekt, zich ook tevreden stellen met een enkelen stap naar de volstrekte orde, die ligt in een onafzienbare toekomst? Ziedaar de vraag, die Nicodemus tot Asveer wil richten, alvorens den Nazarener op te zoeken. Indien zijn doel ligt in de richting van recht en waarheid, zouden zij hem beiden dan hun steun niet kunnen toezeggen, zij, in Jeruzalem de eenigen die noch Sanhedrin noch landvoogd te vriend hebben. Zijn eigen waarde overschat Nicodemus niet, de macht van Asveer schat hij zeer hoog. De Nazarener staat onbeschermd tegenover de machtigen. De priesters kunnen hem ter dood brengen voor ketterij, de landvoogd zijn aanhangers neerslaan als opstandelingen. Indien Nicodemus' plan niet dwaas is, gewaagd is het zeer zeker, doch na een scherp onderzoek, ingesteld te Bethlehem zelf, en een waarlijk diepgaand onderhoud met den Nazarener, en dit a lles zou hem bevredigen, welnu, ja, dan stelt Nicodemus niet alleen zijn fortuin te zijner beschikking, maar dan neemt hij zich voor, den vernieuwer | |
[pagina 105]
| |
tegen het Sanhedrin theologisch zoo krachtig te verdedigen, dat hij minstens genoeg Sanhedrijnen op zijn hand zal krijgen om een terdoodveroordeeling te voorkomen. En is het dan tevens niet mogelijk, den Nazarener zooveel steun te verzekeren van de rijkste ingezetenen als bijvoorbeeld Asveer, dat de Romein, geïmponeerd, liever met hem zal onderhandelen dan hem vervolgen? Ziedaar wat Nicodemus Asveer in overweging geeft. Hij zwijgt en wacht. De norsche mond van Asveer vormt een grimlach, eer hij opengaat als een graf, dat zijn kwade lucht verspreidt. ‘Gij noemt u een scepticus en doet mij voorstellen van een heetgebakerd samenzweerder. Welke gegevens hebben dan uw scepticisme overwonnen?’ ‘Voorloopig overwonnen, heer, voorloopig. Het is eerst en vooral, zooals ik zeide, de zekerheid, dat wij te doen hebben met een buitengewoon mensch. Vervolgens heb ik vastgesteld, dat in zijn gebed en in de samenvatting van zijn leer niets voorkomt van het verouderd formalisme, de zinlooze prescripties van onzen officieelen godsdienst. In het gebed wordt Jehova een vader genoemd, wat een veredeling is in vergelijking met onzen wreeden Jehova. De mensch vraagt hem hulp om het goede te doen en het dagelijksch brood te bekomen. In de predicatie, voor | |
[pagina 106]
| |
zoover ik ze ken, overheerscht het vaderschap. Niet de bidders, plichtplegers, officieelen en hooggeplaatsten worden geprezen, maar de hulpbehoevenden, over wie de vader zich bij voorkeur bekommert. Zalig zijn de armen van geest, heet het daar, want hunner is het koninkrijk. Zalig zijn de zachtmoedigen, zij zullen de aarde bezitten. Zalig zij, die weenen, zij zullen vertroost worden. Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de rechtvaardigheid, zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, zij zullen barmhartigheid...’ ‘Hou op met die zaligen die zullen! Hou op met die beterschap na den dood. Met de hoop op die beterschap wordt de wereld rot gehouden. Met dat geduld en die barmhartigheid, dat weenen, hongeren en dorsten wordt de komst van Recht verhinderd. Noemt gij dat vooruitgang? Terugkeer is het. God en het hiernamaals stuiten de Beschaving. Gij wilt een wereld van valsche liefde, ik een toekomst van Recht. Tusschen den hoogepriester en uwen Nazarener is dit het verschil: de hoogepriester laat onbewust de sprookjes uitsterven, uw Nazarener doet ze bewust heropleven. Moge hij gekruisigd worden en moge ik zijn beul zijn.’ Hij deed de klink van het tuinpoortje kort knarsen en wenschte Nicodemus goedennacht. |
|