ongerust en gedaan was het met den Messias. Wij zullen geen argwaan wekken. Wij zijn de staatskerk. Onze getrouwen zullen niet oprukken met lawaai. Zij zullen vrome menigte zijn die voor het loofhuttenfeest naar de stad komt. Na de diensten in uwe kathedraal, zal zij biddend en zingend in processie door de stad gaan. Plots zal de stormklok luiden, de vrome pelgrims zullen dolken en zwaarden trekken. Binnen het uur zijn het garnizoen en het landvoogdelijk paleis uitgemoord. Wij hebben reeds welgeteld 200 vastberaden mannen, die u volgen willen, Rabbi, arme lieden, die niets te verliezen hebben, dat zijn de goede. Geld echter kunnen wij ook niet ontberen. De heer van hierover, Asveer van Bethlehem, wij hadden zoo gedacht, hij staat buiten alle politiek, misschien is hij ontevreden, en rijk is hij.
Ze waren uitgepraat, nog altijd verroerde hun Rabbi niet. Ze herhaalden, dat ze slechts twee ongeletterde Grieksche zeelieden waren, maar toch maakten ze zich sterk, gansch den opstand te organiseeren, als de Rabbi slechts de prediking op zich nam en vooral de onderhandelingen met den landvoogd. Eer het jaar om is, is de Rabbi hoogepriester. Ja!
‘Gaat slapen,’ zegt Nicodemus, ‘zet u deze dwaasheden uit het hoofd.’