hand aan de kin en vroeg met zelftevreden glimlach: ‘Wat weten wij, quid est veritas?’
‘Wij weten, Nicodemus, dat wij elkaar liefhebben en gelukkig zullen zijn. Of niet?’
Nog dienzelfden avond drong zij bij haar vader aan op de spoedige priesterwijding van den geliefde, want het was sinds jaren vastgesteld, dat hun huwelijk daarop moest wachten. De hoogepriester bleef haar streng aankijken, tot zij begreep, dat zulk vrouwelijk aandringen ongepast was en blozend de kamer verliet. Toen bedacht hij met vage onrust, dat Nicodemus nimmer haastig geweest was, om gewijd te worden. Na de moest hij trouwen en snel van waardigheid tot waardigheid verheven worden: de weg naar den hoogepriestersstoel is ver en hoog. Nicodemus' ouders, Judiths moeder waren overleden: alleen hij dus, haar vader, bleef over om den droom der vier voor hunne kinderen in vervulling te doen gaan. Hij had nog veel te doen, zou Jehova hem den tijd gunnen?
Nicodemus echter, alleen bij het lijk, legde zijn kleine, haarlooze meisjeshand op vaders koel voorhoofd. Er was geen gouden achtergrond, geen Judith, die hem gadesloeg. Slechts zijn drang deed hem fluisteren: ‘Vader, war zijt gij nu?’ In de Schrift staat: opgenomen in den schoot van Abraham, doch in het hart des menschen roert