VI.
Eenige dagen lang ging zij verdwaasd door het huis, en het dorp, lachte tegen Mr. Buysers, boog zich hijgend over zijn schriftuur en prees zijn geschrift waarin zij, naar zij zeide, iets wulpsch zag. Daarna deed zij haar spannend kleedje aan om Ernest te ontmoeten. Achter op zijn moto zat zij en waar hij met haar al naartoe tufte mag de duivel weten.
Mevrouw Roothooft sliep niet meer. En op een nacht hoorde zij gerucht in de kamer van haar dochter, deuren kraakten open, kraakten toe. In een dun wit waaierig nachtkleedje stond Adelaïde in de kamer, naderde het bed. Mevrouw Roothooft deed als haar man de notaris, deed of zij sliep. Stil sloop het meisje nader, boog zich over het bed, legde den arm om het hoofd der moeder, den mond aan haar oor: ‘Moeder, of ge nu slaapt of niet, ik moet met Ernest trouwen.’ Haar vader had het zoowel als haar moeder gehoord, maar dit was aan niets te merken, behalve dat hun adem wat vlugger ging.