| |
| |
| |
6
Paulette was gelukkig met Gian-Bruno, Rudy was met vakantie en op het werk ging alles vlugger en beter dan ooit. Weinig en vriendelijke patiënten. De dikke dame met haar betonnen Argentijn was voor goed weggebleven, de vrouw van de notaris hield een maand met de behandeling op, iedereen had het warm, lachte naar de zon en naar de anderen.
Madame Mouche en haar man zouden weldra voor drie weken naar de Canarische eilanden gaan, na lang aandringen van Madeleine, die voelde dat zij voor haar hun vakantie wilden uitstellen. Claire bracht haast iedere morgen en iedere avond bij Madeleine door, in de gezellige, rustige kamer van de Royal en zei dagelijks tot zichzelf dat zoveel geluk niet houdbaar kon zijn voor een mensenhart. Toen vader voorstelde of ze Madeleine niet zouden vragen bij hen te komen logeren, sloeg haar de schrik om het hart. Madeleine hier, in dat donkere en veel te grote huis, in die koele en veel te hoge kamers. Madeleine die in de stoel van vader, Madame Mouche of Claire zou zitten, of in de harde, ongemakkelijke stoel die niemand wou. Madeleine hoorde in de Royal, in haar kamer, haar meubels en haar bed. ‘Ik huur voor de
| |
| |
duur van mijn leven deze kamer,’ had Claire haar gezegd, ‘ik wil niet dat hier nog ooit iemand anders zijn tandenborstel en scheerzeep legt, zijn schoenen naast de stoel laat neerploffen en zijn lomp lichaam in dit bed vlijt.’
‘Nee,’ deed Claire schaamteloos, ‘doe me dat niet aan, papa. Als zij hier is ben ik niet meer vrij. Ik kan haar hier toch niet alleen laten en zal me ieder vrij uur verplicht voelen bij haar te blijven.’
En trouwens, in welk bed zou Madeleine zich nestelen, dacht zij, in welke kamer zou ze halfnaakt kunnen wandelen en waar zouden ze beiden alleen en rustig kunnen zijn. Lisa die als een schim door het huis waart, die altijd overal onverwachts kan opduiken met haar stofdoek of haar stapel schoon beddegoed. Je kan haar toch niet steeds naar de slager sturen.
Odon zou weer voor het week-einde komen.
‘Ik wens hem een gebroken voet,’ zei Claire kwaadaardig. ‘Hij heeft nog een heel leven om bij jou te zijn en mijn weken zijn geteld.’
En toen Odon's groot atletenlichaam de groene divan vulde, vond Claire in de kamer niets veranderd. Zij kende ze nu tot het kleinste flesje lotion, tot de twee vlekjes onder de radiator en het voorlaatste haakje van het gordijn dat loshing. Niets, tenzij een Frans dagblad, een pakje sigaretten en een onbekende reuk. Hij kan toch niet op die reispantoffeltjes gekomen zijn, dacht ze, ik moet tenminste zijn schoenen ergens zien. ‘Ik ga
| |
| |
mijn pull aantrekken,’ zei hij, en ging de kamer uit.
‘Slaapt Odon niet hier?’ vroeg Claire verbaasd. ‘Nee,’ zei Madeleine, ‘nooit, hij slaapwandelt en ik snurk. Dus hebben we ieder onze kamer.’
‘Jij snurkt niet,’ zei Claire, ‘je bent al zo dikwijls in mijn armen ingeslapen. Ik zou het toch wel weten.’
‘Denk je?’ vroeg Madeleine verstrooid. En toen pas zag Claire dat Odon ook niet slaapwandelde en dat het een van die zeldzame onderwerpen was waarover Madeleine niet spreken wou. Als ze verstrooid begon te doen, wist Claire dat ze op gevaarlijk terrein stond. Aandringen maakte haar heel,boos, er later toevallig op terugkomen, nog veel bozer. En toch zal ik het weten, dacht Claire, al moest ik het Odon zelf gaan vragen. Ze zocht een gemakkelijke houding in haar stoel, ging op haar voeten zitten en sloot zich op in een minzaam stilzwijgen.
‘Pas op,’ grinnikte Madeleine tegen Odon, ‘Claire is op haar observatiepost gaan zitten. Ze doet nooit twee dingen tegelijk. Ze heeft nu duidelijk een probleem en gaat dat onderzoeken. Zolang ze niet weet of ziet wat ze zoekt, blijft ze ongenietbaar. Ik denk dat jij het slachtoffer bent.’
‘Natuurlijk,’ lachte Odon, ‘zo zijn wij hier. Wij doen alles grondig. Dat is nu het verschil tussen jouw Zuiderse oppervlakkigheid en onze Noorderse degelijkheid. Wij zijn een volk van denkers,
| |
| |
zoekers, vorsers!’
Op zondagmiddag reed ze met Madeleine en Odon naar het triestige Lier waar de ouders van Odon in een kil en somber huis hun zondagtaartje aten. De moeder vloog haar zoon om de hals, drukte een uitgestrekte kaak vluchtig en vijandig tegen Madeleine's wang en schudde overdreven hartelijk de hand van Claire, om goed te laten zien dat ze alleen Madeleine haatte en daarvoor grondige redenen had. Het was een klein mager vrouwtje met een scherpe neus en zeer dunne lippen. Haar man was een grote, goedige beer die verheugd grommend stoelen aansleurde en niet rustte vooraleer ieder volgens hem zo gemakkelijk mogelijk zat. Toen keerde hij weer naar zijn stoel, vouwde tevreden zijn grote, bruine handen over zijn been en keek trots van de een naar de ander. Hij sprak zeer zelden en het weinige dat hij zich ontvallen liet, werd door zijn vrouw op een minachtend schouderophalen onthaald of dadelijk overkwetterd door haar scherpe neusstem. De oude man scheen het niet eens te merken, hij bleef even tevreden met zijn beenderige vingers over zijn pols en hand strijken en krabbelde nu en dan aan de dikke grijze snor die tot over zijn bovenlip hing. Hij was nu oud, grijs en een beetje voorover gegroeid, maar men zag dat het een mooie man was geweest. Zo zal Odon dus worden, dacht Claire, maar Madeleine wordt niet als dat oude serpent dat naast hem zit. Hoe zou Madeleine verouderen?
| |
| |
Ze had er nooit aan gedacht dat Madeleine zou verouderen en dat hield haar bezig tot Odon het vertreksein gaf en opgelucht zijn gezelschap naar de deur leidde.
Claire zat erg ongemakkelijk op het smalle achterbankje van de D.B. en was bang. Odon reed zeer hard en zeer dwaas over de slechte steenweg en keek voortdurend links en rechts waar hij Madeleine de brouwerij wees die hij als student was gaan bezichtigen, de villa waar een vriend van hem gewoond had, de bossen waar hij als kleine jongen met zijn makkers ging spelen. Let liever op je stuur, dacht Claire, zo dadelijk liggen hier drie lijken in de gracht.
‘Zit je goed daarachter?’ vroeg Odon onschuldig. ‘Heerlijk,’ zei Claire, ‘ik ben in de wolken over die wagen van jou. Hij heeft tenminste het voordeel dat ieder die ooit als derde meereed, er nooit meer om vraagt.’
Odon vertrok nog dezelfde dag, dadelijk na het souper. Claire aanvaardde onmiddellijk de uitnodiging om mee te blijven eten. Voor geen geld van de wereld wou ze het afscheid tussen die twee missen: Odon legde zijn grote hand op Madeleine's schouder, bukte zich, kuste haar aartsvaderlijk op het voorhoofd en zei teder: ‘Dag Madeleine, verzorg je goed en schrijf me veel.’ En toen hij Claire een hand wou geven, kuste hij haar ook, zei: ‘Ik kon tenslotte je vader zijn,’ en knipoogde tegen Madeleine. ‘Rij niet te vlug en bel me op zodra je
| |
| |
aangekomen bent,’ riep Madeleine hem nog na en even later hoorden ze hem met brullende motor wegschieten.
‘Hij zal zich nog eens doodrijden,’ zei Madeleine bezorgd.
‘Hoe kon hij mijn vader zijn? Wie van ons beiden ziet er nu jonger uit dan hij werkelijk is? Hij of ik?’ ‘Hij,’ lachte Madeleine. ‘Hij is vijfenveertig jaar en heel trots op zijn jongensachtig uiterlijk.’
‘Waarom is je schoonmoeder zo gebeten op jou?’ vroeg Claire. ‘Ze leek onuitputtelijk van venijn?’ ‘Omdat ze vindt dat ik een veel te goede zaak deed toen ik met haar zoon trouwde. Ze schijnt er zich geen rekenschap van te geven dat ze daarmee Odon het meest treft. Hij maakt er zich telkens zeer boos om. Daarom was hij blij dat je wou meegaan, hij hoopte dat zijn moeder zich dan een beetje zou bedwingen - en dat deed ze ook.’ Diezelfde avond kwam Claire het reeds te weten. Ze zaten op het balkon en keken dromerig naar de verlichte schepen die op de Schelde langsvoeren.
Madeleine en Odon hadden elkaar in Athene leren kennen. Odon had een auto-ongeluk gehad, waarbij hij zwaar gewond was en daarbij nog voor twee derde verbrandde. Men had hem brandend en bewusteloos uit zijn wagen getrokken. Hij hinkte toen nog zwaar en steunde op een ijzeren kruk onder zijn oksel. Daarmee sloeg hij verwoed al wat hem niet aanstond uit zijn cirkel en, als attractie,
| |
| |
vuurde hij zijn stok kaarsrecht en twintig meter ver op een wijnvat af. Ze waren goede vrienden geworden en gingen samen uit. Na een jaar kreeg Odon zijn aanstelling als direkteur van zijn firma in het bijkantoor van Caïro en hij vroeg Madeleine met hem mee te gaan.
‘We zouden zelfs kunnen trouwen,’ had hij gegrinnikt, ‘jij wil immers niet trouwen omdat je niet van mannen houdt en ik kan niet trouwen omdat ik geen man meer ben, sedert mijn ongeluk. Maar kreupel zal ik niet blijven, zweert mijn dokter, nog enkele operaties en ik ben weer de oude.’
Ze hadden goed gelachen om dat voorstel van Odon en ieder had zijn eigen voordelen bij deze combinatie opgesomd.
‘Ik moet iemand hebben die mijn cliënten en gasten ontvangt, mijn huispersoneel in het oog houdt en als mijn trouwe levensgezellin mijn mondaine activiteiten deelt. Jij bent een vrouw die ieder me benijden zal en zelfs mijn charmantste vriend zal me jou niet kunnen afnemen.’
‘En ik ga een rustige oude dag tegemoet,’ had Madeleine gelachen, ‘aan de zijde van een man die me kent en me, wat er ook gebeure, verdedigen zal.’
Toen ze er twee weken duchtig om gelachen hadden, vond Odon het eigenlijk nog zo gek niet en Madeleine tenslotte ook niet. Een maand later vertrokken ze en trouwden in Caïro.
‘Waarom zei je vroeger dat Odon niet van je
| |
| |
houdt?’ vroeg Claire. ‘Ik heb daardoor altijd gedacht dat jullie heimelijk elkaar aan het vernielen waren.’
‘Dat moet je weer verkeerd begrepen hebben. We houden van elkaar, maar zijn natuurlijk nooit verliefd op elkaar geweest. En er is in heel Caïro geen serener huwelijk te vinden. Maar ik vraag me af of men niet duidelijk ziet, dat wij eigenlijk niet man en vrouw zijn, maar veeleer zoiets als broer en zuster.’
‘Vertel je alles aan Odon?’ vroeg Claire angstig. ‘Weet hij iets van mij?’
‘Nee, dat vertel ik hem nooit. Ondanks al onze afspraken ieder zijn eigen weg te gaan zonder elkaar te hinderen, zou hij het niet kunnen verdragen. Niet uit jaloersheid maar waarschijnlijk omdat hij zelfs niet meer begrijpt dat men verliefd kan worden. Vroeger was hij erg achterdochtig, maar met de jaren is hij zachter en zelfs teder geworden. We zien elkaar weinig, soms een paar uurtjes 's avonds. In zijn vrije tijd gaat hij vliegen, paard- of autorijden en hij doet alles even dwaas en roekeloos.’
‘En de moeder van Odon weet wat hem door zijn ongeluk overkomen is en is daarom zo boos op jou?’
‘Ja, hij heeft het hun vanuit het hospitaal geschreven in zijn eerste wanhoop en het zich sindsdien steeds bitter beklaagd. Odon geneest vlug, hij is een onverwoestbare optimist.’
| |
| |
Het was rustig aan de Schelde. Slechts nu en dan een late vrachtwagen en de korte gillen van sleepboten.
‘Ik niet,’ zuchtte Claire, ‘ik ben geen onverwoestbare optimist. - Madeleine, wat gaat er gebeuren, wanneer jij weer vertrekt? Ik ben zo bang.’
In een groot warenhuis kon Madeleine uren wandelen. Niets ontsnapte aan haar aandacht. Ze betastte de stoffen, streelde in het voorbijgaan wat zacht en donzig was en paste voor de spiegel alle hoeden, zodat er zich vlug een groepje lachende toeschouwers achter haar vormde.
‘Zo dadelijk vliegen wc hier nog uit,’ fluisterde Claire, ‘als het zo ver komt doe ik of ik je niet ken.’ Telkens wanneer een vermoeide verkoopster ongeduldig op haar toestapte en vroeg wat ze wenste, vertelde Madeleine haar zo innemend en hartelijk hoe mooi ze alles vond, dat de verkoopster haar dankbaar en vertederd nastaarde.
‘Kijk,’ zei Madeleine, ‘die dame met dat hondje neemt iets weg. Zie je, ze houdt het in haar hand, een haarborstel of zo wat. Wie steelt nu een haarborstel? Misschien voor haar hondje.’
‘Welnee,’ lachte Claire, ‘ze gaat dat aan de kas betalen. Je mag dat hier doen, self-service heet dat.’
‘Heb jij wel eens iets gestolen? Zou je niet durven?
Zou je voor mij ook niet willen stelen?’
‘Maar nee, ik zou het voor je kopen.’
‘Toe Claire, neem die grote fles daarboven. Als
| |
| |
je het heel handig doet, ziet niemand iets. Kom, laat me kijken hoe je het zou doen. Ik wandel tot achter de stand en hou je in het oog.’
‘Ben je gek,’ lachte Claire, en dan nog rode inkt. Wat kan jij met zo'n fles rode inkt doen?’
‘Je durft niet,’ zuchtte Madeleine dramatisch, ‘je hebt niets voor mij over. Je zou voor mij zelfs het schavot moeten trotseren. Je bent een rasechte Eskimo!’
En toen ze een uur later het warenhuis uitgingen, duwde Claire haar plotseling een papieren zakje in handen. ‘Ik heb iets anders voor jou weggenomen,’ zei ze, ‘die roze poederdons die je zo leuk vond. Dit kan je tenminste gebruiken.’ Madeleine bleef verstomd staan, bekeek Claire bewonderend en verklaarde dan mistroostig dat het niet kon, omdat de dons netjes in een zakje zat.
‘Toch,’ lachte Claire. ‘Eerst nam ik die dons en enkele standen verder lagen papieren zakjes naast een kas. Ik heb dan ook maar een zakje genomen, want je moet een geschenk toch verpakt aanbieden.’
Madeleine trok haar het zakje uit de handen, stapte vlug het magazijn binnen en legde de eerste verkoopster die ze ontmoette uit dat ze iets vergat te betalen. De juffrouw bracht haar naar een kas waar ze betalen kon en wel driemaal bedankt werd.
‘Je mag dat nooit meer doen. Ze zullen je betrappen en opsluiten. Dan ben ik hier moederziel al- | |
| |
leen in Antwerpen.’
‘Daag me dan niet uit. Eerst moest ik voor jou een schavot durven trotseren en nu word je al wit voor een poederdonsje.’
‘Je bent net als Odon. Wanneer iemand hem zegt dat hij de dodenbocht - dat is een eindje buiten Caïro - met honderdtien kilometer per uur kan nemen, springt hij in zijn wagen om hem met honderdvijftien te nemen.’
Die avond was de hemel vol sterren en Claire weemoedig.
‘Als je langer bleef zou ik astronomie studeren, om je al de sterren met hun naam te kunnen noemen - ze zijn zo poëtisch. Madeleine, wat moet ik toch beginnen, wanneer jij naar Caïro gaat? Wat doen mensen wanneer ze alles verliezen? Voor wie zal ik dan nog opstaan 's morgens, voor wie bloemen kopen, voor wie gedichten lezen in mijn bed en de mooiste verzen uit het hoofd leren. En jij, welke armen zullen je verwarmen als je koud en rillerig bent, aan welke borst zal je langzaam insluimeren, aan welk oor zal je “ti voglio tanto bene” fluisteren. Ik wil er niet aan denken, maar het achtervolgt me. Je bent dertien jaar ouder. Dertien jaar leven, dertien jaar liefde betekent heel wat. Ik heb het gevoel dat jou in Caïro een leger verliefden wacht. En ik vraag me af: Had je mij in Caïro ontmoet, zou je dan ook van me gehouden hebben?’
‘Dacht je nu werkelijk dat, indien ik niet zoveel
| |
| |
van je hield, ik me zou vernederd hebben - als een prostituée, zoals jij het noemde. Op achtendertig jaar doe je dat niet meer, Claire, en zeker niet voor een jong meisje. Dan wacht je en laat de risico's van het vulgair of belachelijk lijken aan de ander over. Dacht je dat ik je anders na die vreselijke uitval, nog uit de wagen was komen halen? Er was heel wat verliefdheid nodig om me in de armen van een jong meisje te wagen. Want er is niet zoveel charme aan jonge meisjes. Ze zijn hard, kwetsend, onhandig en zonder verfijning. Dacht je dat ik al je sombere humeuren, je verwijten, je woede, jaloersheid en grillen had verdragen, zonder die liefde? Ik, die zelf altijd de grillige was, ben voor jou de toegevende, de verzoende geworden. En als ik je in Caïro ontmoet had, zou ik veel gelukkiger zijn. Ik zou weten dat ik nog enkele jaren mijn hand over je ogen kan leggen als ze donker en boos zijn, nog enkele jaren mijn armen om je heen. En dat ik daarna die handen en armen zal gebruiken om rozen te kweken, harp te spelen of gouddamast te weven.’
Claire kreeg tranen in de ogen van ontroering. Het is niet mogelijk, dacht ze, dat er zo'n liefde bestaat zonder dat er iets geweldigs gebeurt: een afgrijselijke orkaan van de jaloers geworden Aphrodite, een aardbeving of een reusachtige vuurbol die uit de hemel valt.
Later, toen Madeleine met warme, hese stem een Oosters lied begon te neuriën, zei Claire:
| |
| |
‘In dat Frans weekblad van Odon stond de uitslag van een referendum over het gedrag van vijfhonderd mannen en vrouwen na de liefde. De mannen vallen onmiddellijk in slaap, gaan nog iets eten of grabbelen naar hun pakje sigaretten. De vrouwen worden babbelziek of voelen zich zeer eenzaam, verlaten en droevig. Maar geen enkele doet als jij, geen enkele begint te neuriën.’
|
|