XII Volks-Liedekens, op bekende wijzen, Ter vervrolijking van Laurens Jansz. Kosters(1823)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] De duisternis. Wijze: Een roemrijk Keizer zag weleer. Wat is het donker in den nacht! Als men geen hand meer ziet voor oogen, En op een' dwaalweg is gebragt, Waarop men telkens wordt bedrogen; Dan stoot men gaauw op elken steen } tweem. En loopt zoo ligt een blaauwe scheen. } tweem. Zoo was het op dit wereldrond, Voor dat nog Koster was in 't leven, Toen men de Drukkunst niet verstond, Maar ieder boek slechts werd geschreven; Toen was het menschdom stekeblind } tweem. En wist nog min, dan thans een kind. } tweem. [pagina 2] [p. 2] Waar was 'er toen een Stads-Courant? Waar was de Nieuwspost, die aan velen 't Nieuws, zoo van Stad als Vaderland, Thans op een haar weet meêtedeelen? Ach! men kon toen tet goeder trouw } tweem. Pogchen en liegen wat men wou. } tweem. Neen, nog geen Schoolprent voor den knaap, Geen Almanak, noch Liedeboekje, Geen Louw en Krelis, Trijn en Jaap!... 't Lag alles toen nog in een hoekjes Menigeen trouwde of lag in de kist. } tweem. Zonder dat Oompje of Meutje 't wist. } tweem. O! hoe groot is dan ons geluk, Dat Lourens Koster werd geboren, Nu weet elk alles door den Druk Waar hij voorheen niets van mogt hooren, Heil zij dan Louw! en blij van geest, } tweem. Vieren wij dankbaar 't Jubelfeest! } tweem. Vorige Volgende