Vriendenzangen tot gezellige vreugd
(1801)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij
[pagina *33]
| |
[pagina *34]
| |
Neemt, ter wyl de Bekers schuimen, By de vlucht der norsche luimen,
't Danklied uwer vrienden aan, 't Danklied uwer vrienden aan, 't Danklied uwer vrienden aan.
| |
[pagina 83]
| |
Aan de zanggodinnen.
U, o schoone Zanggodinnen!
Die de vreugd des leevens zijt,
Die we aanbidden en beminnen,
U zij ook een Lied gewijd.
Gij, die zelfs de steile trappen
Der verheven weetenschappen
Mild bestrooit met roozenblaên,
Neemt, terwijl de bekers schuimen,
Bij de vlucht der norsche luimen,
't Danklied uwer vrienden aan.
| |
[pagina 84]
| |
Zouden we u geen Danklied wijden,
Die, in jammer en in leed,
Die, in ballingschap en lijden,
Zelfs uw vrienden niet vergeet;
Jaa, als zwakke vrinden vlieden,
Blijft gij moedig bijstand bieden,
Schoon de kerkergrendel kraakt.
Gij, gij blijft uw' vriend verzeilen,
Die zelfs, schoon hem ketens knellen,
Loevestein ten Zangberg maakt.
Als de jeugd en wellust vluchten
Met de wufte vriendenrij,
Schuw voor 's Grijsaarts stille zuchten,
Blijft Gij hem vertroostend bij;
Doet door edele vermaaken
Hem de laatste teug nog smaaken,
| |
[pagina 85]
| |
Die hij uit den beker drinkt
Van 't bijna verbrijseld leeven;
Gij, die traag hem zult begeeven,
Als hij in den grafkuil zinkt.
Komt dan, lieve Gezellinnen!
Komt hier, waar de blijdschap danst;
Met uw hand, o Zanggodinnen!
Hier de bekers zelfs bekranst. -
Jaa, door uwe kragt gedreeven,
Aan 't vermaak een' toon gegeeven,
Die veredelt, die verrukt;
Die, in deeze en alle kringen,
Op de vreugd van stervelingen
Zelfs een Godlijk zegel drukt.
|
|