heiligschennis had gepleegd. Van boos worden gesproken.
Ik geloof niet, dat Beb Vuyk de rechte persoon is om een afdoend eindoordeel uit te spreken. Eerst zou ze daarvoor zelf afstand moeten doen van vele stokpaardjes. En verder zou ze zelf op het punt van boos worden veel meer zelfbeheersching moeten toonen. Beb Vuyk is iemand met wie je alleen kunt omgaan, als je nooit vergeet, wie ze is, wat ze geschreven heeft, dat ze een trouw en eerlijk hart heeft, het oprecht meent met de vriendschap enz. enz. Als je dat alles steeds voor oogen houdt, is het mogelijk den vrede te bewaren met haar, alles van haar te verdragen. Ik hoop, dat ik dat kan, en ik wil dat ook met heel mijn hart. Overigens bestaat de helft ongeveer van onzen omgang met elkaar uit ruzieklanken, soms tamelijk heftig, maar eigenlijk mag ik het wel zoo. Ik kan me wel eens ergeren en in opstand komen als ze maar klakkeloos besluit, dat ik een tyran ben hier in huis, en een soort beul voor vrouw en kind, ‘Calvinistisch’ nog wel, zooals ze me onlangs nog schreef. Ook dat ze blijkbaar maar grif geloof hecht aan de inblazingen van anderen. Dat spijt me van haar.
Het hoofdstuk van Beb belooft veel, naar ik meen. Hoe veel beter is zij op schrift dan in de werkelijkheid. Zoo wijs en scherpzinnig, zulke juiste definities op schrift, en vaak zoo ‘vrouwelijk onlogisch’ in den omgang. Zoo weinig doorzicht, juist in menschen, die toch alles doen om door haar begrepen te worden. Zoo knap in het ontdekken van karakterfouten in anderen, in haar figuren, terwijl zijzelf soms in werkelijkheid, zij het in zachtere vorm, aan diezelfde fouten laboreert.
De uitbeelding van haar tableau de la troupe, zoo kort, scherp en duidelijk, is kostelijk, en nu en dan zegt zij ook precies zulke dingen, maar toch neemt ze klakkeloos aan, dat ik ‘een tyran’ ben, nog wel een Calvinistische! Welk een merkwaardig soort vrouw is zij. Ik mag haar graag, nochtans.
(Aan Nieuwenhuys, 1941)