Tjimahi
Over zijn militaire tijd in Tjimahi vinden wij in de brieven weinig. Ze bracht weinig emoties. Toen Walraven in 1939 op een reis naar West-Java nog eens zijn oude garnizoensplaats bezocht, kwamen verschillende herinneringen naar boven. Hij verwerkte deze in een reeks krantenartikelen, waaruit verschillende fragmenten zijn gekozen voor de ‘Kronieken’.
Ik heb nooit zooveel rustig gedacht, en gelezen, als in de (helaas vele) perioden van mijn leven, waarin ik niets anders deed dan wachten op het einde van gezegde periode. Ik wist, dat ik op Tjimahi een kleine drie jaar te blijven had - October 1915 tot Juni 1918 - en het was dus een kwestie van geduldig wachten, mij zoo goed mogelijk zien te schikken, en vooral ervoor te zorgen, dat ik er uitging, zooals ik er in was gekomen, zonder beschadiging. Ik had geen adres in Bandoeng; ik had geen vrienden als Koch of De Kadt. Ik was volkomen aangewezen op het Tjimahi milieu met het Christelijk Militair Tehuis als ‘club’. Toch vond ik vrienden, al was er niet een, die mij volledig kon volgen natuurlijk. Ik vond zelfs vrienden onder de officieren, al demonstreerden die dat niet zoo openlijk. Maar zij zorgden goed voor me, sommigen zelfs bijzonder goed, vooral het laatste jaar, toen ze me beter hadden leeren kennen. Ik werd ontzaglijk gepest door den heer Hogewind, mijn compagnies-commandant, maar het bleek me, dat de collega's van dezen heer, en ook zijn chef, de korpscommandant, daar heelemaal niet enthousiast over waren, en hij kon me straffen en probeeren me op Zondag in de politiekamer te stoppen, maar uitzitten deed ik 's mans straffen nooit. Ik had altijd gewichtig werk op het korpsbureau en dat lag buiten het kampement, zoodat ik ook nog gewapend was met passen van de hand des allerhoogsten, waarmee ik overal doorheen kwam, al verwachtte men van mij, dat ik daarvan een bescheiden gebruik zou maken. Hetgeen ik dan ook deed natuurlijk. Maar niemand raakte me meer aan, en dat was de hoofdzaak!
Maar het militairisme, en vooral de Indische variëteit ervan, is en blijft natuurlijk, wat het altijd is geweest. Dat is zelfs niet eens heelemaal de schuld van dat militairisme, maar ook van de Indische maatschappij, die in haar bonte samenstelling zelve ook niet kan leven, zooals zij misschien wel graag zou willen.