| |
| |
| |
Brief aan Beb Vuyk
1941
| |
| |
1.
Deze brief is gedateerd: 15 juni 1941. Door mijn toedoen werd Anna Walraven assistente in het Kinderhuis van de Soekaboemische Opvoedingsgestichten. Er waren daar verscheidene assistentjes van haar leeftijd. Het leek mij een beter milieu voor de aardige An Walraven dan de bloemenwinkel van Wolf en de dansclub ‘Cultuur’ van professor Szebök. Ze heeft in Soekaboemi een prettige tijd gehad en met de ‘roomse’ jongen is ze niet getrouwd. Overigens was het niet mijn bedoeling haar aan de ‘klauwen van de roomse kerk’ te ontrukken maar dit kon Wim Walraven niet begrijpen.
Blimbing, 15 Juni 1941
Beste Beb,
Vandaag verneem ik van den heer Nieuwenhuys, dat hij en ook jij een brief hebben gekregen van J.F. de Wolf te Soerabaia, de ex-werkgever van Anna. Het wordt me nu ook duidelijk, vanwaar dit geroddel komt over mijn tyrannie en mijn optreden als beul tegenover mijn onschuldige vrouw en bloedjes van kinderen. De bloedroode romantiek van Stoel & Spree is er niks bij. Ik heb me afgevraagd, hoe De Wolf in het bezit is gekomen van jullie adressen, maar die moet hij hebben gekregen van zijn huispriester, pastoor dr. J.C. Haest, die de bekeering van mevrouw De Wolf, geboren Helant Muller, op zijn geweten heeft en nog steeds de leidende en beschermende hand over dit eens wel zeer verdoolde schaap uitstrekt door daar om den anderen dag een bezoekje af te steken. Met welgevallen hebben deze menschen, ook de pastoor, gezien hoe Anna zich liet inpalmen door een Roomschen jongen, die zij ontmoet had op de dansclub ‘Cultuur’ van ‘professor’ Szebök. Eens was deze professor failliet en toen heeft De Wolf weten te bemachtigen, wat de professor bezat aan stoelen en banken enz. De naam van de dansacademie is dan ook uitgevonden door De Wolf (deze naam schrijft men met één f, de tweede f is bluf. Zoo heb je Kalbb en Kalb. Kalbb was Hersilia,
| |
| |
schoondochter van Ouwetijd & Kopperlith en echtgenoote van Pompile. Kalb was een leerkooper, met wie de boekhouwer Dieper wel eens een partijtje maakte in het café op 't hoekje). De dansacademie ‘Cultuur’ onder leiding van professor Szebök, zijnde een achtbaar instituut voor jongedames, nam Anna binnen haar poorten op, na introductie door den edelen De Wolf, schepper van het instituut. Anna vond daar, wat alle meisjes daar hopen te vinden: een vrijer! Er is in Holland een jongeman, die aan Anna denkt, althans tot na den inval nog, zooals uit zijn twee brieven blijkt, die ons naderhand bereikten, maar Anna geeft de voorkeur aan Kloosterman, 5 de machinist op een vrachtboot, momenteel voor zes maanden weg, hetgeen een staaltje is van de schoone toekomst, die Anna met dezen vetmop tegemoet gaat. Ze heeft me eindelijk, kort voor haar thuiskomst, een brief geschreven met een ‘bekentenis’. ‘Zelfs zijn naam is Katholiek’, schrijft ze, maar ik heb opgemerkt, dat ik vroeger speciaal bevriend ben geweest met een heer Kloosterman, die op Zaterdagavond colporteerde langs de straten van Rotterdam met een pamflet, getiteld: ‘De priester, de vrouw en de biechtstoel, kost je maar twee cent!’...
De jongen in Holland is weliswaar Anna's neef, Frans Schamhardt, en het bezwaar van Anna is, dat hij ‘zoo knap’ is, dat al zijn brieven eigenlijk aan Papa zijn gericht, dat zij dus bij hem vergeleken maar een dommert is. Dan liever Kloosterman, die altijd onder leiding van den kapelaan heeft gedacht en blijkbaar het buskruit niet heeft uitgevonden. - De pastoor, die mij natuurlijk heel goed kent, want ik ben het afgeloopen jaar van armoe naar De Wolf moeten gaan als correspondent en redacteur van zijn maandblaadje ‘Kweekers en Binders’, dus sprak ik den pastoor telkens (hij is een bizonder soort pastoor en als alle pastoors zoo waren, wie weet of er dan nog niet meer Roomschen zouden zijn!), de pastoor heeft zich dadelijk zeer druk gemaakt met mijn ‘zaak’, is naar den president van de rechtbank gegaan, naar den officier enz. Hij had dus het volste recht te weten, wat anderen hebben gedaan en geschreven. Ik vrees, dat hij De Wolf jullie namen heeft genoemd, want van mij heeft De Wolf lang niet alles. Vandaar dat het mogelijk is, dat
| |
| |
hij meer aan De Wolf heeft verteld, dan gewenscht is. De kwestie is, dat bij De Wolf niemand veilig is, vooral niet wanneer zijn jalouzie is opgewekt. En de pastoor, die in de biechtstoel toch heel wat moet hooren en toch veel menschenkennis zou moeten hebben, heeft dit laatste echter niet, doch is, als vele geestelijken, naïef en argeloos.
Ik las je briefje aan Anna en ik maakte daaruit op, dat je bent als zoovele Indischen, en het eene evengoed vindt als het andere. En hoewel ik een volstrekte vrijdenker ben sedert vele jaren, moet ik je zeggen, dat ik oneindig veel meer houd van Luther dan van Loyola, dat ik het een geluk voor de wereld acht, dat er een Hervorming is geweest, dat ik de Hervorming het begin acht van het vrije denken in Europa, en dat ik (hoewel zelf van liberalen huize en opgevoed in minachting voor de school met den bijbel) hier in Indië mijn kinderen naar die school heb gestuurd, al was het alleen omdat ik zie hoeveel aantrekkingskracht de Roomsche kerk heeft op Indische menschen en ik in elk geval wilde voorkomen, dat ik Roomsche tendenzen in de familie kreeg. Het heeft me geen steek geholpen. Mijn oudste is getrouwd met een Roomschen jongen, en mijn tweede (van wie ik het nooit had verwacht) schijnt denzelfden weg op te gaan.
Een van mijn redenen om jouw aanbod met beide handen aan te grijpen ligt dan ook in de hoop, dat Anna te Soekaboemi een nieuw protestantsch stortbad zal krijgen en terugkomen van de dwalingen haars weegs. Maar uit je briefjes put ik niet veel hoop, wat jou persoonlijk betreft. Ook voor jou schijnt het niet veel verschil te maken. Maar voor mij maakt het een enorm verschil en ik zeg je, dat ik niet kan leven met een Roomschen schoonzoon, noch met Roomsche kleinkinderen. Ik zal om hen lachen en mij aan hen ergeren, want ik ben een anti-papist, en een vijand van ‘opium voor het volk’, van de dompergeest en het beheerschen van de geesten der menschen. Ik weet wel, dat dit gevaar ook in het protestantisme bestaat, maar het protestantisme laat vrijheid, het komt niet met de dreigementen van de Alleenzaligmakende, het werpt zich niet op als rechtstreeks vertegenwoordiger van God, als procuratiehouder van J.C. op aarde. Voor een protestant is er hoop op verbreking der kluisters,
| |
| |
voor een Roomsche niet. Kinderen moet men daarom zetten op het protestantsche pad, waar zij later zelf den verderen weg kunnen kiezen. Niet op het Roomsche pad, waarop alle menschen loopen als een dogcartpaard, met oogkleppen voor.
Het is een fout van mij geweest Anna naar Soerabaia te laten gaan. Het was in een tijd, dat ze in den bloemenhandel De Wolf weer eens zonder winkelhulp zaten, hetgeen elk oogenblik voorkomt, omdat zij de meisjes niet genoeg betalen, zooals trouwens geen enkele middenstandszaak doet. (In den middenstand tref je de meeste nsb-ers aan.) Deze meisjes verdienen Inlandsche loonen en moeten toch zeer Europeesch voor den dag komen. De middenstand drijft deze meisjes op slechte wegen. Marx heeft weer gelijk, zooals altijd: prostitutie is een economisch verschijnsel. Maar Anna is een sterk karakter en bovendien heeft zij altijd innig geleefd met de school en na het verlaten daarvan met de club, de Prot. Jeugdclub. Daarin uitsluitend vond zij al haar vriendinnen en vrienden, daar ontmoette zij dominee's en domineeschen, leden van het personeel van Chr. scholen en Mulo's enz. Ze is er ook bepaald populair en heeft daar ontelbare kennissen en relaties. Maar in Soerabaia is het dan gegaan als boven beschreven.
Ik heb me ook tegenover Jansen moeten verdedigen wegens De Wolf. Ook bij Jansen was De Wolf geweest, ‘in mijn belang’. Dat zijn maar pogingen om gewichtig te doen en den menschenvriend uit te hangen, want De Wolf is een pathologisch geval, hij is een psychopaat, zoo niet erger. In de krant heeft gestaan, dat de O.v.J. zei, dat Jansen dom is. Nu, de O.v.J. is een groot menschenkenner. De Wolf heeft een scheel oog en een platgeslagen voorhoofd. Lavater zou aan hem gesmuld hebben. Hij heeft vrouwelijke karaktertrekken. Ik ken althans weinig mannen (of het moest wijlen mijn vader zijn geweest), die zoo giftig jaloersch kunnen zijn op menschen, die boven hen uitsteken in een of ander opzicht. Ik ben een veel gelukkiger man dan De Wolf. Mijn vrouw heeft mij nooit bedrogen met een ander, wij houden nog veel van elkaar na jaren, ondanks het vermeende beulschap. Daarover had hij ook tegenover den dommen Jansen gesproken en ik herkende dadelijk De
| |
| |
Wolf in dat alles, want bij Jansen herken je altijd de bron van herkomst. Ik schreef toen aan Jansen een brief, die ongeveer neerkomt op het ondervolgende, en ik zond daarvan een copie aan den president van den R.v.J., met de mededeeling, dat ik geen prijs stelde op het hooren van De Wolf als getuige à décharge. Hij is dan ook niet gehoord, hoewel de pres. mij noodzaakte in het openbaar een reden op te geven voor mijn afzien van zijn getuigenis. Ik noemde: ‘neiging tot het afleggen van tendentieuse verklaringen.’ - Ik ontmoette De Wolf in 1916 te Tjimahi. Hij was 18 en ik 28, toen hij daar aankwam. Ik was er al enkele maanden en als oudere bemoeide ik me met hem, nam hem mee naar het Chr. Mil. Tehuis (de veiligste plaats van deze slechtste plaats van Java voor een jongen man.) Hij was een hangoor, zichtbaar erfelijk belast, zenuwachtig, bijziende, felschreeuwend in zijn uitingen, zooals ook nog heden, scheel. Hij had loodwitvergiftiging gehad. Hij was het jongste kind uit een enorm groot gezin. Zijn oudste broer en zuster verschillen ongeveer 25 jaar met hem in leeftijd! Zijn moeder is gestorven, toen hij nog heel klein was, blijkbaar van misère. Er is een portret van haar in de kleedij van Mimi, toen zij Multatuli leerde kennen. Zijn vader, dien hij nauwelijks had gekend, vond hij zelf omstreeks 1923 in Holland terug in een diaconiehuis, totaal gedegenereerd door den alcohol. In dat armenhuis is de man ook gestorven. De familie komt van Genemuiden, maar verkaste naar Amsterdam, naar het schijnt. De vader schijnt nergens voor gezorgd te hebben en de kinderen kwamen ten laste van de liefdadigheid. Een broer is frater. Onze De Wolf werd uitbesteed bij boerenmenschen in het Gooi. Toen hij van school kwam werd hij verver, waarvan hij de loodwitvergiftiging kreeg. Ook had hij asthma, nu nog veel erger natuurlijk. In den oorlog ging hij van het Hollandsche naar het Indische leger over, als zoovelen.
Ik ben altijd zijn vriend geweest van het begin af, vooral in het begin, omdat ik zijn geschiedenis hoorde en omdat hij zoo jong was, zoo veel had gemist en zooveel was tekort gekomen. Iets Joodsch scharrelzuchtigs heeft hij altijd gehad. Hij kwam op een magazijn om te verven en nummer- | |
| |
plaatjes te schilderen, maar hij maakte ook een overeenkomst met den chef van het postkantoor om de brievenbussen wijd en zijd rondom Tjimahi te verven en er de lichtingsuren op te schilderen, en het loon daarvoor was extra-verdienste, terwijl het werk in diensttijd gebeurde. Na zijn diensttijd kwam hij in dienst van de (Roomsche) firma Hagemeijer & Co als verkooper, zooals ze dat hiertelande noemen. (Reiziger). Echt een blufbaantje voor hem. Hij ontaardde hoe langer hoe meer in een protz, helaas. Al gauw was hij getrouwd met zijn tegenwoordige vrouw, toen een 18-jarige, die op kostschool was op de Gentengschool in Soerabaia. Het huwelijk was dringend noodig en het eerste kind was er al lang voordat het huwelijk gesloten was. Ik ben zelf op zijn verzoek nog naar Djokja gegaan om met den ouden heer Helant Muller te spreken, want die kon het niet van zich verkrijgen om te spreken met De Wolf, dien hij niet kon luchten. Nu mij zelf het een en ander is overkomen, kan ik me het standpunt van dezen oude zeer goed begrijpen. Je hebt inderdaad schoonzoons, die je met plezier voor je oogen zou zien doodvallen.
Dit moet geweest zijn omstreeks 1920. Ik vergat nog te vertellen, dat hij de correspondent was, aan wien ik de f 25,- zond, waarmee Itih in 1918 van Tjimahi naar Banjoewangi reisde. Hij was het, die Itih op den trein zette in den nanacht. Itih heeft dus altijd een soort zwak voor hem gehad, en daar ze, als alle Aziaten, steeds geneigd is vertrouwen te schenken aan vreemden en niet aan eigen, heeft het jaren geduurd, voordat ze ervan genas. Maar ik heb haar ook niet alles verteld vroeger. Dat deed ik pas jaren later.
In 1923 of daaromtrent moest De Wolf letterlijk vluchten. Men liet hem gaan naar Holland. Zijn vrouw bleef achter met een kind en het tweede op komst. Hij was in Holland weer reiziger voor diverse zaken, steeds veranderende van betrekking, maar na ongeveer 2 jaar kwam hij plotseling weer in Indië terug. Hij was 4de klasse gegaan, en hij kwam 4de klasse terug. In Holland was hij n.l. weer in handen van de justitie, maar op voorspraak van zijn ‘voogd’, een Roomsch lid van den Voogdijraad, dezelfde die hem vroeger had uitbesteed bij die boeren in het Gooi, liet men hem weer gaan.
| |
| |
Men verschafte hem geld om 4de klasse terug te gaan. Hij kwam het eerst bij mij, nadat hij op Djokja was geweest. Wat hij daar vond, zal ik nu maar niet schrijven. Hij kwam bij mij, op de sf. Ponen bij Djombang, om te huilen en zijn hart uit te storten. (Hij huilt gemakkelijk, dat is waar. Deed mijn vader ook, Nero ook, bij branden, die hij zelf had aangestoken.) Ik had werkelijk diep medelijden en hoewel ik zijn heele zondenregister kende van a tot z is daar nooit een woord van over mijn lippen gekomen, tot nu tijdens ‘de zaak’, toen hij zich daarin begon te mengen. Wat zijn vrouw betreft, die nu ‘bekeerd’ is tot de Alleenzaligmakende, het is bekend, dat alle bedaagde prostituées ten leste onder den preekstoel belanden. Dat was al zoo in Jezus' tijd. Ze is overigens wel aardig, en vooral, ze is actief en werkzaam. Er zit vermoedelijk Chineesch bloed in haar, en zeer actieve menschen hebben dikwijls heftige hartstochten. Maar de Roomschigheid is een prachtige rem, naar het schijnt, en dan altijd die onverwachte controleerende bezoeken van heeroom!
Ongeveer een half jaar na zijn terugkomst in Indië kreeg ik een brief van een zekeren P. Vermeer uit Haarlem. (Bewijs, hoe hij over me gepraat had en opgesneden over me, vooral als je dien brief leest!) Daarin stond, dat De Wolf van Vermeer eenige honderden guldens had geleend, hetgeen het geld was, dat Vermeer en zijn meisje hadden bijeen gespaard om te gaan trouwen. Aanvankelijk had De Wolf zich bij Vermeer geïntroduceerd (met briefpapier en visitekaartjes) als ‘Jonkheer J.F. de Wolff van Westerrode’! Vermeer stuurde mij verschillende bewijzen. Ik heb dat alles nog en verleden maand, toen het om Anna ging, heb ik het te voorschijn gehaald en het laten lezen aan de kinderen hier, die altijd nog te klein waren geweest daarvoor. Maar ik moest dat nu wel doen, want ik ben zoo ver, dat ik eigenlijk met getuigschriften bij mijn kinderen moet komen om aan te toonen, dat ik toch after all not a suspicious character ben. Niet alleen ben ik een beul en een tyran, maar ook nog een vriend van den vijand! Je komt er toe je te gaan afvragen: hoe verdedig ik me in godesnaam tegen dat alles?
Zoo kon ik Anna maar niet wegkrijgen van De Wolf. De
| |
| |
pastoor zelfs bemoeide zich ermee en vroeg me, waarom ik er nu toch zoo op stond om dat kind, dat daar toch tevreden was en het daar goed had, weg van Soerabaia te willen hebben. Anna zelf, zeer gereserveerd op zijn Indisch, was ook onbegrijpelijk. Behalve mijn tegenzin in de afbeulerij en het geëxploiteer van het kind, was er nog een zekere feeling, dat er iets niet in orde was, maar ik wist niet wat. Ik ken Anna vrij goed en ik merkte aan haar, dat er iets was. Totdat ik een brief van haar kreeg, waarin ze dat opbiechtte van dien Kloosterman. Toen wist ik wat er was. Ik heb er onmiddellijk den pastoor een verwijt van gemaakt, want die had het niet tegengegaan, hetgeen toch zijn plicht was geweest. Ik heb hem geraden nu maar bij zichzelf te gaan biechten en zichzelf tien wees-gegroetjes op te leggen. Maar deze pastoor kan daarom lachen!
Het gescheld op jou, Beb, is in den huize De Wolf niet van de lucht geweest. En dat, waar hij je nooit heeft gezien. Als Anna, die niet gemakkelijk een ander van iets beschuldigt, dat zelf zegt, dan moet het erg zijn geweest. Zijn groote grief is natuurlijk, dat ik nooit met jou of een andere beroemdheid bij hem op bezoek ben geweest. Maar ik kan dat niet doen. Er zijn menschen (b.v. ook Misset, ex-nsb-er, verteller van obscene verhalen, oude wellusteling, een afschuwelijke kerel, waarom hij dien Zondag met Veenstra niet mocht binnenkomen!) bij wie ik je nooit zal brengen, want elke vertrouwelijkheid is uit den booze en op een goeden of kwaden dag stroomt het allemaal uit zijn proletenbek de straat op. Ik weet het bij ondervinding. Ik heb met dat heer voldoende doorgemaakt.
Toen hij in Indië weer een betrekking had, eerst bij Verwey & Lugard, toen bij L. Platon, werd hij ten slotte weer ontslagen om verdachte redenen. Toen is zijn vrouw een bloemenhandel begonnen, die zeer is opgenomen, al drijft de heele zaak op looze golven. Ook dit zal de tijd leeren. Als ik nog eens goed kwaad ben, ga ik met die stukken van Vermeer naar de Middenstandsvereeniging in Soerabaia (waarin allemaal kerels zitten, die ik hartgrondig veracht overigens, maar dat gespuis moet ik juist hebben) en dan zullen ze in ‘die kringen’ op Soerabaia vreugdevolle oogen- | |
| |
blikken beleven, daar De Wolf zijn vijanden daar bij dozijnen kan tellen.
Anna verdiende f 15,- per maand met den kost en een kamertje naast de keuken en de goedang, dat niet geventileerd kon worden. Het huis is even snobistisch als de meeste huizen in Indië, resultaat van samenwerking tusschen een Chin. bouwheer en een Indo-Eur. architect. Anna moest al om 7 uur op Toendjoengan zijn, zeker 4 km. of meer van Darmo af. Zij bleef daar tot 1 uur en fietste daarna door de hitte terug naar Darmo om te eten. (Sla, want tante heeft aanleg voor vetzucht, maar altijd zie je ergens een restantje staan van loempiah Semarang of bahmie, dat ergens is gehaald bij een restaurantje. Maar aan tafel, officieel, is het sla. Precies eten uit een hotelletje, waar je f 3,- per dag betaalt.) Na het eten ‘slapen’, wat onmogelijk was door de hitte en het zigeunerkamp der bedienden, die stonden te strijken en borden te wasschen in de onmiddellijke nabijheid. Om 4 uur was Anna alweer gebaad en gekleed (nog deftiger dan 's morgens) om naar Toendjoengan te gaan, waar zij pas om 8 uur mocht sluiten. Om ongeveer half negen was zij ‘thuis.’
- Een vrije Zondag had zij eens in de drie weken. Met feestdagen heeft zij nooit vrij gehad, want dat zijn de beste dagen voor de bloemenhandelaren. Geen Kerstmis of Paschen of Pinksteren. Het afgeloopen jaar hebben wij Anna op geen feestdag thuis gehad, alleen op Zondagen om de drie weken. Zij kwam Zondagmorgen om half 9 en vertrok 's Maandags om 6 uur v.m. met een bezwaard hart. Zoo'n nacht sliep ze bij Itih, net als toen ze een baby was, en laat in den nacht praatten die twee dan nog. Maar voor mij deed de deur dicht, dat ze in de Paaschweek niet naar Salatiga mocht, hoewel zij met de Paaschdagen alweer terug zou zijn. Dat was het jaarlijksch ‘congres’ van de Jeugdclubs en ik heb geprobeerd hun uit te leggen hoeveel dat voor Anna beteekende, maar ze kregen Anna zoo ver, dat Anna verklaarde ‘zelf in te zien’ dat het onmogelijk was. Toen heb ik gezegd: ‘Je komt thuis, zoodat het onmogelijke mogelijk zal blijken. En als je niet komt, zal ik je halen met een klabak.’ En ik had het gedaan ook. Ze is pas in November 21 jaar, dus dat ging nog net.
| |
| |
Dit alles dus voor 50 cent per dag en de sla. Geen cent was er natuurlijk ooit tekort, net zoo min als Lucas ooit een boon te kort had in de koffiegoedang van Droogstoppel. Geen zorgzamer kind dan Anna, geen volgzamer kind, geen gevoeliger kind. Ze beheerde alleen een toko, waar ik vaak binnenviel, maar altijd was ze alleen. ‘Oom’ Wolf kwam nooit kijken. Dat was ook niet noodig met Anna als waakhond. Vijftig centen per dag en de sla. Waarom vallen ze niet dood, zooals Gr. zei van de Nirom. Als 't regende, moest ze zelf de taxi betalen. Ze lijmden haar ook nog met een spaarbankboekje, waarop elke maand ‘iets’ werd gezet op haar naam, maar dat heeft ze niet meegekregen bij haar vertrek en ik heb momenteel geen lust in processen.
Toen de aanbieding uit Soekaboemi kwam, begon het gescheld op jou. Dit ergerde mij geweldig. Anna kon het ook niet verkroppen blijkbaar, want zij vertelde me althans alles daarvan. Ze zagen zich een trouwe slaaf ontglippen en daarvan was jij de schuld. Zelfs je artikelen in de Ind. crt. werden ‘becommentarieerd’, zoodat het niet mooi meer was. Itih is natuurlijk ook voor Soekaboemi, als was het alleen, omdat Soekaboemi in Priangan ligt, welk land gelijk is aan het hemelsch paradijs voor Itih. Ze konden er niet tegen op, hoewel het aarzelen van Anna mij tot het laatste toe bang maakte, dat ik toch nog met dien klabak zou moeten komen. - Om de moeilijkheden, en het groote verdriet dat hij had destijds bij zijn terugkeer in Indië heb ik Piet Vermeer in Haarlem laten stikken. Die heeft zijn geld nooit gekregen, hoewel het best had gekund, en nu zelfs nog wel. Ik kon toen niets voor Vermeer doen, want er was zooveel anders, en wat het zwaarste was, moest dan maar het zwaarste wegen, dacht ik toen.
Dit is dus de man, aan wiens woorden je blijkbaar zulk een grif geloof hecht, Beb. Het spijt me buitengewoon voor mezelf en voor jou. Wat de tyrannie betreft, heb ik je al meer geschreven, dat niet wij, maar de Aziaten de tyrannen zijn. Wij leggen het hier af, zelf, of in ons nageslacht, maar aan hun verandert niets. Nog geen krasje op een rots beteekent onze invloed op hun ‘meerwaardigheidsgevoel’. Mocht je het eens inzien, of liever: erkennen, want inzien
| |
| |
doe je het wel, getuige sommige passages in je geschriften. Er is geen kwestie van tyrannie. Ik moet buigen. Ze beheerschen mijn heele leven, dat geheel aan hen is gewijd. Voor mij is er geen kans ook maar een enkel werkelijk belangrijk verlangen te bevredigen, tenzij ik in het bezit zou komen van zooveel geld, dat ik hun met gerustheid zou kunnen verlaten voor een of meer jaren. Niet eens voor altijd, maar voor een zekere periode. Of dat ik alleen zou kunnen leven, niet ver van hen verwijderd, zoodat ik rust had en stilte en gelegenheid om te doen, wat ik wensch te doen. Maar ik kan niets anders doen, dan zorgen, dat zij van het noodige zijn voorzien, en dat doe ik ten slotte gewillig, alleen zie ik er vreemd van op mij ‘tyran’ te hooren noemen door menschen, die ten slotte toch nog maar heel weinig weten van mijn ingewikkeld leven en zoo vlug hun oordeel klaar blijken te hebben.
Anna is nu definitief ‘benoemd’. Wij zijn er heel blij om. Zij is hier bij ons, lief als altijd en ik spreek nergens over, want ik hoop op den tijd en de nieuwe invloeden straks. Ze gaat ook nog logeeren bij haar zus op Soemberpoetjoeng, die weliswaar nog niet Roomsch is geworden, maar die wellicht straks, als haar kleinen naar school moeten, haar duel zal moeten uitvechten met pastoor en aangetrouwde familie. Ik zal meevechten, stel ik me voor, en dan zullen er spaanders rondvliegen. Ik lust een dozijn pastoors rauw.
Ik stuur een doorslag van dezen brief aan den heer Nieuwenhuys, voor zijn verzameling. Hij heeft er n.l. al eenige meer van me.
Is het boekje al verschenen? Krijg je er een exemplaar van? Leen het ons dan zoo mogelijk voor Itih, die het graag wil lezen. Over mijn omstandigheden schrijf ik je nader, als ik bericht heb van Koch, het aid., de Locomotief enz. Daar wacht ik op en dat zal wel niet lang meer uitblijven, want Van Goudoever is naar West-Java en heeft daar een samenkomst met Sluimers. Dat hoorde ik van den 1sten redacteur van de Locomotief, die mij een kort briefje schreef. Wij zijn arm, maar niet ontmoedigd, en ik werk elken dag.
Het beste met je en hartelijke groeten van Itih en de kinderen en van mij, den tyran.
Je toegenegen
W. Walraven.
|
|