Brieven aan familie en vrienden 1919-1941
(1966)–Willem Walraven–
[pagina 824]
| |
Blimbing, 16 Juli 1941 Waarde Nieuwenhuys, Je brief is werkelijk een document. Anna las onlangs de novelle, en nu ook maar de brief, ondanks enkele passages erin, maar dat kan ik bij dit kind doen. Geen flauw gebloos of ‘tjies’, niets daarvan. Je zult van haar gaan houden, als je haar ontmoet. Maar nu iets anders. Eddy heeft mij eenige malen gezegd, dat ik moest lezen: ‘Courier dit Dubekart, Bratajoeda.’ Wel drie of viermaal heeft hij me dat in Buitenzorg gezegd. Ik ben het nog nooit tegengekomen, maar ik kende op een of andere wijze toch den titel, uit een catalogus misschien. Wat is het, en waar is het? Kun je het me niet bezorgen? Zoo ja, doe dat dan eens. Voorloopig alleen dit. Ik heb verschillende werkzaamheden voor de krant, en uit mijn latere brieven zul je gelezen hebben hoe het staat. Ik gaf ‘De Clan’ aan mevr. v. Leur mee om te lezen. Ze gaf het aan ‘de Boediardjo's’, die er koel onder bleven. Ik heb haar geschreven en geprobeerd uit te leggen, waarom dit m.i. zoo is. Vraag haar mijn brief eens ter lezing. Hartelijke groeten, ook van I. en An, je Walraven. Ik heb nooit bezwaar tegen een verandering. ‘Wijlen’ mag je vervangen door iets anders. Ik vind ook gestorven beter dan overleden (meninggal doeniah!), maar we zijn zoo gewend aan die burgerlijke woorden, niet het minst in de journalistiek, dat we ze gebruiken zonder erbij te denken. |
|