Uw laatste briefje over ‘de moeilijkheden’ en ‘Uw geweten tegenover De Fakkel’ maakt me aan 't lachen. De Fakkel maakt met U en ons goede zaken, betaalt zuinig en heeft een flink aantal abonné's immers. De winst gaat natuurlijk naar De Unie, die er zelf weinig anders voor doet dan het drukkerswerk. Maar mij heeft De Fakkel eenige malen uit den nood geholpen, dus eere zij deze Fakkel. Wat mijn bijdragen betreft, die zijn alle even ‘vlot’ geschreven, al kan het zijn, dat ik voor De Fakkel, zooveel in mijn journalisten- of liever feuilletonnistenvermogen lag, heb opgepast niet al te vlot te worden. U bent het meest getroffen door de dankbare onderwerpen van deze verdwijnende oud-Indische, ‘Mid-Victorian’ milieus. Ik ook. Ik wilde alleen, dat ik er meer in had geleefd, beter de menschen kende (zooals Eddy ze moet hebben gekend en zelfs Couperus), maar ik blijf er natuurlijk een vreemdeling in, al is er nu en dan een type zooals Harry M., met wie je werkelijk kunt praten, als hij in de stemming is (!), want eigenlijk is hij kortaf en valt van hem niet te vergen, dat hij veel bizonders zou zien in de dingen, waartusschen hij is geboren en opgegroeid. Maar hij is althans iemand, die reageert, als je hem ergens op wijst. Hij begrijpt je en vooral: hij is vrij van die ongelukkige, noodlottige vooroordeelen tegen den totok. Hij heeft een groot gevoel voor humor, van de droge soort, misschien de beste humor, die er is. Tragische humor eigenlijk.
Maar werkelijk, de eerste zoowel als de laatste verhaaltjes zijn ontstaan ineens, zonder voorstudies. Alleen de eerste gaan dieper op het Indische leven in misschien. Ik beleefde ze zelf en persoonlijk. ‘Vox populi’ kon ik alleen schrijven met behulp van Itih, die mij wel voor dezen keer wilde uitleggen hoe het precies was, want denk vooral niet, mijnheer N., dat Itih zoo gemakkelijk loskomt over de schaduwzijden van het Inh. leven. Zij is een echte nationaliste, in den zin van door dik en dun naast haar volk staan, als het er op aankomt, of het nu Soendaneezen of Javanen of wat anders zijn. Maar zij zegt, dat er goed en kwaad is, en dat beide moeten worden vermeld, als men er wat over gaat vertellen. Zij keurt de polygamie sterk af, maar zij voelt er niets voor, dat ‘blanda's’ zich daarover vroolijk maken of er den