| |
16.
Brief van 9 juni. Mr. Dr. Goote, die Walraven ‘een groot vriend’ noemt, overleed in 1938. Walraven leerde hem kennen uit de tijd van de Suikerbond. Goote was toen voor git ter en Walraven redacteur van het orgaan en een tijdlang ook penningmeester. Over zijn verhouding tot Goote, de academicus (en hij de self-made man), heeft hij uitvoerig geschreven in een brief aan diens zuster bij de dood van Goote, een brief van 26 september 1938. Ik mag verder verwijzen naar de inleiding van Schamhardt.
A.I.D.: het te Bandoeng verschijnende Algemeen Indisch Dagblad, onder redactie van de door Walraven hier ook genoemde Sluimers. De Locomotief verscheen in Semarang, één van de grootste dagbladen in Indië en een van de oudste. De redacteur was toen Van Goudoever.
Blimbing, 9 Juni 1941
Geachte Heer Nieuwenhuys,
Evenmin als Ter Braak weet Greshoff een uitweg. Soms, in een onbewaakt oogenblik, zegt hij, dat we moeten strijden, geweld met geweld beantwoorden, maar overal elders, al- | |
| |
tijd, is zijn houding afgewend. ‘Want wat er ook gebeurt, ik doe niet mee.’ Is zijn vertrek een vlucht? Hij houdt niet van Z.A., maar misschien nog minder van N.I. Toch kan hij uren en dagen vullen met het praten met volslagen onbeduidende personen, aan wie ik geen vijf minuten zou willen verspillen, tenzij gedwongen of ‘om den broode’, hetgeen overigens direct aan mij wordt gemerkt. Wie hem niet kent, houdt hem voor een ‘zakenman’, die uit is voor een of andere ‘business-project’.
De vergelijking met Eddy gaat niet op. Eddy heeft zich uitgeschreven, open en argeloos. Wie hem kennen wil, neme zijn geschriften. Greshoff, de persoon Greshoff, zal men niet leeren kennen uit zijn geschriften. Zijn aphorismen zijn niet nieuw. Ik kan ze overal vinden, vooral bij Shaw, in de voorreden van zijn tooneelstukken en in ‘The Quintessence of Ibsenism’. Maar vele jaren geleden zijn deze waarheden ook in Holland geuit. Zelfs totaal vergeten menschen hebben in totaal vergeten tijdschriften soortgelijke dingen gezegd. (Mr. H. Verkouteren in ‘De Tijdstroom’ van 1910 of daaromtrent: ‘Eerlijk man te zijn is een hondenbaantje’. Ik noem maar één van V.'s spreuken, die mij in het geheugen zijn blijven hangen.)
Het is heel gemakkelijk over een boek van Beb Vuyk te schrijven, maar ik ben een onzuivere beoordeelaar, want ik heb een parti-pris, niet tegen haar, maar vóór haar. Ik ben al veel te veel opgenomen in een vriendenkring en mijn gevoelens van vriendschap en genegenheid overheerschen mij te zeer om nog onbevangen te kunnen zijn. Ik stuur u recensies. Er zijn er bij over boeken van Eddy, vóór ik hem kende. Zij zijn koel en alledaagsch, oppervlakkig, maar niet onjuist of onrechtvaardig. Nu zou ik anders schrijven, maar ook onzuiverder, want onder den invloed van mijn onberedeneerde liefde voor hem en van mijn verdriet over zijn heengaan. Het is voor mij beter de eerste jaren niet over hem te schrijven.
Wat mijn medewerking aan De Fakkel betreft, ook dit zal altijd heel moeilijk blijven. Het Sanhedrin der redactie zou mij altijd hebben afgeschrikt en nooit zou ik iets hebben aangeboden uit eigen beweging. Maar toen u er in kwam
| |
| |
en mij om iets vroeg, was het voor mij anders. Ik had dadelijk vertrouwen en De Fakkel was voor mij onmiddellijk anders. Toch zullen wij altijd deze mandarijnen blijven voelen, die er in werkelijkheid niets mee hebben uit te staan en alleen maar obstakels vormen. Maar ik vrees, dat ik nooit iets zal kunnen aanbieden, zoolang zij er zijn, zonder dat het angstvallig wordt nagekeken. En dat heeft een verlammende werking op mij.
Ik heb altijd bij een krant gewerkt en niemand heeft mij ooit gevraagd naar mijn bevoegdheid. Lezers betuigden hun tevredenheid aan de redactie. De hoofdredacteur las de boekrecensies in de Haagsche Post of in N.R.C. of Alg. Hbl., haast altijd van boeken, die wij intusschen ook al hadden ontvangen en die ik had besproken, en wat voor hem alleen gold, was, dat mijn oordeel overeenstemde met dat van Hollandsche recensenten. Dat gaf hun vertrouwen en zij heten mij alleen daarom een groote vrijheid in de boekenrubriek. Vaak was ik oppervlakkig. Vaak praatte ik over alles, behalve over het boek in kwestie. Maar de uitgevers bleven ons recensie-exemplaren sturen, en dat was voor de redactie genoeg. Het was dus erg makkelijk en prettig voor mij, want het was het dankbaarste werk van alles.
Het verschil tusschen u en mij is, dat u altijd ‘verantwoord’ wil zijn, terwijl ik mij daarover weinig bekommer. Ik heb hetzelfde, maar vermoedelijk in nog sterker mate gehad met wijlen dr. A. Goote, een groot vriend van mij, maar een dualistische persoonlijkheid. ‘Als jij maar gaat zitten, komt er altijd een artikel voor den dag!’ zei hij dan. Natuurlijk, dat doet het ook. Ik bedenk me niet lang, en ik word niet gehinderd door overwegingen van ‘do I really live up to my standing, or my reputation, or my education?’ Er is bij mij immers van al deze dingen geen sprake. Ik weet niet, hoe ik zoo kom, als ik ben. Het is genoeg, dat ik zoo ben. Toen ik nog niet lezen kon, wist ik toch nauwkeurig, wat er in het boekje stond, dat grootvader mij eens had voorgelezen. Het was soms de almanak, of het vervolgverhaaltje van de christelijke scheurkalender. Maar ik, drie of vier jaar oud, vertelde de geschiedenis na, blijkbaar heel goed ook, want het werd een legende in de familie. Ik was 17 maan- | |
| |
den en kon nòg niet loopen, maar ik zat in de waschtobbe op de bleek en redeneerde tegen mijn moeder, die bezig was de wasch op te hangen. Dan stak de buurvrouw haar hoofd over de schutting en vroeg: ‘Is dat nu dat kind, buurvrouw?’ Ja, dat was nu dat kind! Hij redeneerde blijkbaar als Brugman. Dit was de tweede legende, maar zoo zijn er veel meer. Hoewel ik me niet op een lijn wil stellen met Everhardus Johannes moet ik toch altijd denken aan wat de geleerde Busken Huet over hem schreef na zijn dood. Wat zijn ontwikkeling was, dat was moeilijk te zeggen. Men zou het kunnen noemen ‘meer uitgebreid lager onderwijs’. Maar hij was eigenlijk hinderlijk knap. (Ik denk, dat E.J. een Muloklant was met een diepgaande kennis van de klassieken en de klassieke talen ook!). Wat had hij een hekel aan Multatuli, maar niet aan zijn werk! Hij zou niet zoo in den zak hebben getast voor Tine, als zij niet de
vrouw was geweest van dienzelfden Multatuli. Ik kan me dat begrijpen. Ik had een hekel aan Z., maar ik heb zijn ‘Op Oude Paden’ toch kunnen prijzen. Belonje haalde de letters M.C. weg en veranderde overal ‘ik’ in ‘wij’, maar Z. is het toch wel te weten gekomen. Ik kan den mensch volkomen vergeten, die bij het boek hoort en zie alleen het boek, net als E.J.
Dr. Goote had van alles kunnen schrijven, als hij maar geen mr. dr. was geweest. Dat zat hem bij alles dwars, en dat is het ook, wat de Fakkelredactie dwars zit. Bovendien had Goote, die van christelijke, afgescheiden kleinburgers stamde, en dat ook zelf in zijn bloed had, nog steeds het idee, dat er moest worden betaald voor die titels. Die titels moesten hun geld opbrengen en zoo werd elk stukje, dat uit zijn pen vloeide, een kostbaar document voor hem van zwaar geldelijke waarde! Van mij kan iedereen zooveel stukjes krijgen, als men wenscht, gratis voor niets. Maar ik garandeer niets. Niet de literaire, niet de wetenschappelijke, niet de burgerlijk-deftige inhoud. Ik kan er tegen, dat men het werk, waar ik het meest van houd, wegsmijt. De journalistiek is een harde leerschool, maar zij krijgt dan ook, wat zij verdient.
Alles, wat ik geschreven heb, is volkomen ‘spontaan’ geschreven. Van niets is zelfs maar een kladje gemaakt, niets
| |
| |
is voor de tweede maal geschreven. Ik heb dat voor het eerst van mijn leven gedaan voor De Fakkel met ‘Op de Grens’. Alles leeft ook maar een dag, dus wat komt het er op aan? De lucht hangt vol dagen.
Uw art. over ‘Rondom tien Gestalten’ heb ik juist enkele dagen geleden gelezen. Mijn oordeel over Kelk is geheel gelijk aan het uwe. Ik stuur u een paar recensies uit den tijd, toen ik nog geheel geen aanraking had met literaire menschen, want ik heb Kelk geleidelijk aan zien dalen. Het was duidelijk genoeg, ook voor de uitgevers, want hij kwam ten slotte bij Bruna terecht, die alles neemt.
Ik stuur u ook mijn recensie van ‘Adat’ ten tijde van de verschijning, toen ik niet wist, wie de schrijver was. Ik hoorde pas van dr. Koch, toen ‘Iboe Indonesia’ zoo'n opschudding verwekte. Toen hoorde ik ook, dat hij de auteur was van ‘Adat’. Later zag ik zijn verzen, die ‘beschrijvend’ zijn, maar niets uitlaten omtrent de ‘ziel’ van den auteur. - Ik vroeg u niet, of Koch ‘jalousie de métier’ koestert tegenover Eddy, maar wellicht tegenover u!
U behoeft om mij het Bat. Nwsbl. niet voorbij te gaan. Ik acht het best mogelijk, dat de hoofdredacteur volkomen onschuldig is aan die sensatieverslagen. Gewoon stomme, automatische opname van wat, als altijd, van Soerabaia komt. Zelfs de Ind. crt. nam die verslagen precies zoo op, met vette hoofden. Onbegrijpelijk, maar waar. De Ind. crt. nam Schrauwen's verslagen letterlijk over, ook die over de zaak van Jansen en Remmert. In één verslag werd gezegd, dat de O.v.J., mr. Van Alphen de Veer, van meening was, dat Jansen ‘dom’ was. Dat was hem uit gesprekken in het vooronderzoek gebleken. De Ind. crt. nam dat op in Jansen's eigen blad! (Ik vrees, dat mr. v.A.d.V. inderdaad een groot menschenkenner is!) Zoo eigenaardig en weinig persoonlijk - zoo weinig ‘un monsieur’ - kan tegenwoordig een krant zijn, dat men dergelijke verslagen over een bij de redactie sedert vele jaren intiem bekend persoon kan opnemen, ze nog aandikken door vette koppen van sensationeele strekking, en dat dan toch op een dag de hoofdredacteur persoonlijk voor den rechter verschijnt om zooveel goeds van dezen zelfden man te vertellen, dat men er haast van zou
| |
| |
blozen. Er is wel iets te zeggen voor een pers-restrictie of -toezicht, inderdaad. Ik wil maar zeggen, dat dit bij het Bat. Nwsbl. precies hetzelfde kan zijn en dat men after all heel goed inziet, hoe mis het was. Ten slotte is het verslaan van rechtszaken altijd een genadeloos werk, zelfs al betreft het maar landgerechtzaakjes. Dat zijn maar ‘overtredingen’, maar de pers, als zij er de geschikte menschen voor krijgen kan, stuurt daar iemand heen om ‘het leven’ te zien, zooals het is, hetgeen gewoonlijk neerkomt op het ridiculiseeren van beklaagden en/of getuigen, wat voor deze menschen evenmin aangenaam is. Overigens heb ik bij den landrechter zaakjes zien behandelen, eenvoudige beleediging, of kloppartijtjes, waarom heen zooveel intiems was, dat het niet te vertellen was, zonder in schandaaljournalistiek te vervallen. Wat mij overigens meer geërgerd heeft, was, dat ik nooit gelegenheid kreeg een nsb-er te signaleeren. nsb-ers, die met een insigne op verschenen, één zelfs met een nummer van Volk en Vaderland in zijn handen, de hakken tegen elkaar klakten en haast den Hitlergroet zouden hebben gebracht. Mijn satyren daarop werden nooit geplaatst, zelfs niet vlak voor den 10den Mei.
Eens kwam er een nsb-er, Dierdorp, van beroep accountant bij het Kantoor Vooren, wiens vrouw in Europa was. Zijn vrouw had hem goed verzorgd en hem zelfs de beste baboe gelaten om voor hem te wasschen en zijn hotelkamer te verzorgen. De baboe was zelf getrouwd, en dus ‘safe’. Hij verlangde echter nog andere diensten van de baboe, die zij hem ook gewillig bewees. Alleen kreeg zij nooit iets van hem ter belooning. Toen begon hij kleine bedragen te missen uit zijn beurs. Hij stelde haar op de proef, legde een nageteld bedrag in zijn portemonnaie, stak die in zijn aan den kapstok hangende broek en ging baden. Toen hij terugkwam miste hij een riks. Hij deed aangifte van dezen diefstal, de baboe bekende en werd preventief gezet, maar kwam den volgenden dag ook voor den landrechter, Mr. Coutinho, die nu zelf in een Duitsch concentratiekamp moet zitten, de arme man. Hij was op 10 Mei in Holland met vrouw en 2 groote zoons. Zijn vrouw en zijn zoon hebben beiden asthma, hijzelf heeft een aandoening aan de
| |
| |
galblaas, chronisch. Maar deze nsb-er verscheen met zijn insigne op als getuige, vertelde het geheele geval, ook van zijn vrouw in Holland, ook dat hij haar nooit iets had gegeven enz. ‘Hebt u haar nooit iets gegeven?’ vroeg Coutinho vol ongeloovige verbazing. ‘Nooit!’ zei Dierdorp met nadruk, alsof het een principe gold, waaraan hij niet ontrouw kon worden. Toen kreeg de baboe 5 dagen, met aftrek van i dag preventief. Maar dit verhaal kon ik niet in de krant krijgen! Een zin in een boekrecensie ‘Hitler met zijn verbeten gezicht’, werd geschrapt! Zoo waren er nog veel meer van zulke incidenten. Aldus onze pers onmiddellijk voor den inval, maar ook lang daarvoor.
De pers is redeloos en niet meer ‘un monsieur’. Zij is ‘ces messieurs’.
Heb ik U geschreven, dat Koch voor mij naar het aid is gegaan en dat ze daar goedgevonden hebben, dat ik zal medewerken? Ik heb een paar dingen gezonden, zal nog meer sturen, maar heb intusschen van het blad zelf nog niets gehoord. Ik kreeg een brief van De Kadt, de eerste, heel amicaal. Hij acht het het beste, dat ik naar West-Java kom, ook Koch trouwens. Maar het is moeilijk. Van de Ind. crt. hoor ik nog altijd niets, dus begint het er donker uit te zien, tenzij het aid, samen met de Locomotief mij iets verschaffen. De Loc. zou n.l. meedoen, zei Sluimers, althans, dat zou hij voorstellen.
Ik heb geen doorslag bewaard van het stukje over Greshoff's boekjes. Ik moet dus weer opnieuw schrijven, of zal ik het maar heelemaal nalaten? Schrapt u er zelf maar in, wat u niet bevalt, of stuur het mij terug, dan zal ik het wijzigen.
Ik heb alles verzameld, wat ik aan recensies over Indische romans enz. bezit. Er zijn er meer geweest, maar ik geloof, dat Beb vroeger diverse dingen heeft meegenomen. Maar het is een collectie, die u misschien wilt lezen en misschien kan te pas komen, vooral nu dit onderwerp zoo aan de orde is. T.g.t. wil ik ze wel weer terughebben.
Hierbij ook Ter Braak's art. over aphorismen. Ook het boekje De Nieuwe Elite stuur ik terug. Ik kende het reeds, kreeg het vroeger van Beb ter inzage. Het is mij niet helder
| |
| |
en eenvoudig genoeg; het spreekt niet tot de massa van lezers, die men moet bereiken. Men moet duidelijk zijn en liefst teekenend, amusant zelfs. Geen greintje humor, ook niet in De Fakkel, zelfs niet in de kranten, zelfs niet in K. & O., afgezien van mijn occasioneele spot. Zwaar op de hand zijn ook Veenstra en De Kadt.
Ik hoor met genoegen, dat het met Rogiertje goed gaat. En dat hij substantieele voeding krijgt. De zaak is, dat als een kind werkelijk voorspoedig groeit, gezond is en eetlust heeft, het veel beter is om het dan ook flink te laten eten en drinken, zonder zoo angstvallig vast te houden aan die tabellen, die eigenlijk minima aangeven en berekend zijn op delicate kinderen, die van alles last hebben. Het is niet leuk, als het kind later anaemie heeft of slap in de beenen wordt, zooals ik wel heb ondervonden met mijn oudsten.
Dat zal me een rijsttafel zijn geweest, die uw moeder gemaakt heeft! Het is aan mij niet besteed, dergelijke dingen. Veel te veel.
Hebt u mijn verhaal ontvangen over Itih? Graag uw oordeel.
Ik stuur verschillende dingen als drukwerk.
De groeten, ook aan Mevrouw, en het beste. Uw toegenegen
W. Walraven.
|
|