Brieven aan familie en vrienden 1919-1941
(1966)–Willem Walraven–
[pagina 677]
| |
daar opererende opmaakredacteur Braicks moest ik toen af en toe overleg plegen en eens leidde dat tot een conflict. Leo Vroman, toen nog in kleine kring alleen als illustrator bekend, had zich na een vlucht uit Nederland voor de Duitse bezetter in mei 1940, gevestigd in Batavia. Hij had er zijn biologische studie voortgezet aan de Geneeskundige Hogeschool. Soekamiskin was een grote gevangenis even buiten Bandoeng, waar straffen van min of meer langere duur moesten worden uitgezeten. Kort voordat Walraven te horen had gekregen dat ook hij er zijn straftijd zou moeten doorbrengen, was een zekere R. Slop, na er te zijn ontslagen, doodziek thuis gebracht. Hij overleed een dag later. Zijn ziekte was er niet herkend en er werd toen van overheidswege een onderzoek gelast.
Blimbing, 6 Juli 1941 Beste Veenstra, Allereerst kan ik je tot mijn groote vreugde berichten, dat het met de krant weer in orde is gekomen. Ik was er in ongeveer een maand niet geweest en moest naar Soerabaia, omdat ik werd opgeroepen door de griffie van den R.v.J. Ik ben toen ook aangegaan bij Bloot (Jansen is tot half Juli op Nongkodjadjar) en feitelijk begon Bloot uit zichzelf. Ir. Kolling is weer te Sbaia terug en schijnt zijn zegen er op te geven. Het bleek me, dat ze me nogal gemist hebben, en dat ze alleen maar bang waren geweest, dat er een groote upheaval zou komen van de zijde van het iev, maar nu dat niet het geval is geweest en men aan alle kanten de onderliggende moraal van deze ‘zaak’ wel schijnt te begrijpen, zijn ze eigenlijk blij me weer te kunnen terugnemen. Ik was bij Burger, die in den hoofdredacteurlijken zetel troonde. Ik moet altijd lachen, dat ze, al is het ook maar voor een dag, steeds onmiddellijk plaats nemen op dat gestoelte. Dat deed Jansen vroeger niet in de dagen van Belonje, maar als Jansen even weg is, zit de ander onmiddellijk met veel nadruk op zijn plaats. Burger vertelde me, dat hij veel werk voor me had. Vertalingen natuurlijk. Het valt niet mee, alleen behangen! We hadden het nu ook over jou, dat je niet meer terugkwam, en ik zei, dat ik het allang had geweten, maar dat ik had moeten zwijgen natuurlijk. Burger vond je ‘kop- | |
[pagina 678]
| |
pig’. Hij vertelde me ook, dat je met Braicks groote mot had gehad. Is dat waar? Braicks is wat mopperziek en kribbig de laatste jaren; vroeger niet zoo. Ik ken hem al vele jaren, van lang voordat hij bij het S.H. was. Ik vrees, dat hij nogal nsb was of is in zijn hart. Bloot stelde voor, dat ik maar even zelf naar Jansen zou gaan. Dus ging ik den volgenden dag per bus van Lawang naar Nongkodjadjar, waar J. zat in het huis van den filmman Gamisch, met vrouw en zoon, maar ook met Gamisch, iemand, die een Duitsch accent heeft en te dom lijkt om over iets anders te praten dan over zijn filmzaken. Hoe J. dat kan uithouden, en dan nog onder den druk van mevrouw Jansen, is me een raadsel. Het is daar stil en doodsch. 's Avonds moet het er bepaald zijn om te leeren tooveren. Ik ging nog liever mijn vacantie doorbrengen op Glodok, veel liever zelfs. Veel hebben Jansen en ik natuurlijk niet gepraat over de zaken. Alleen wilde hij weer niet, dat ik nog verder iets deed voor andere bladen! Dat is altijd Jansen. Maar De Fakkel en K. & O. geef ik niet op hoor. Overigens was mijn bezoek maar een formaliteit, daar Bloot geen besluit wilde nemen zonder Jansen erin te hebben ‘gekend’. We gaan dus weer op den ouden voet door. Het A.I.D. heeft mijn art. ‘Ned. Streekromans’ geplaatst in drie feuilletons, maar ik hoorde er pas van door Bloot, die het me liet zien. Noch van Sluimers, noch van Van Goudoever kreeg ik antwoord op mijn brief. Ik heb hen dus ook niets meer gestuurd, omdat ik geen woord van accoordverklaring kreeg. Rare lui. Ik moet hen nu schrijven, dat het alweer afgeloopen is en after all spijt het me, dat het art, in het A.I.D. heeft gestaan in plaats van in de Ind. crt. Ik ging naar den R.v.J. in de meening, dat de stukken al waren teruggekomen van Batavia, maar ik hoorde, dat ze nog niet eens waren verzonden. Men wilde mij alleen in de gelegenheid stellen nog ‘een memorie’ aan het dossier toe te voegen. Dat dossier is zoo dik als een Statenbijbel, vooral door de vele knipsels, die ik heb ingediend. Er is zooveel geschreven door mij en door anderen, dat er werkelijk geen woord meer aan is toe te voegen. Maar ik ben besloten het verzoek tot revisie in te trekken en onmiddellijk aan ‘de | |
[pagina 679]
| |
straf’ te beginnen, waarbij ik dan zal trachten gedaan te krijgen, dat men mij wat laat werken ten bate van mijn gezin. 's Avonds en Zondags ben ik weliswaar thuis, maar ik kan toch niet den heelen dag touwpluizen? Of vonnissen tikken op het kantoor? Ik schrijf je hier nog wel over. Van Koch heb ik in een ongewoon langen tijd niets gehoord. Ik weet niet, wat daarvan de reden is, maar ik hoop, dat er niets met hem aan de hand is. Er zijn veel menschen ziek. Van Jansen hoorde ik, dat hij in conflict is met Belonje over honorarium, maar ik hoorde geen bizonderheden, noch hoe J. er aan was gekomen. Ben je nog bij Nieuwenhuys geweest? Hij heeft plotseling een aardige schets of novelle geschreven, die bij uitwerking zou kunnen aangroeien tot een romannetje. Echt Indisch verhaal, en m.i. zeer waardevol als zedeschets uit de kringen der blanke Indischen. Hij stuurde me een doorslag en vroeg mijn oordeel. Ook Vroman zou hij het laten lezen. Was ons oordeel goed, dan zou hij het plaatsen in het komende Indiënummer, maar onder pseudoniem, daar het een familiegeschiedenis is, alhoewel gewijzigd en iets anders dan de werkelijkheid. Mijn aanmerkingen bestonden alleen maar in spel- en stijlkritiek. Het verhaal zelf interesseerde me zeer, als echt Indisch verhaal, al had ik het graag nog uitvoeriger gehad hier en daar. Hij schreef er twee dagen over, hetgeen nog een dag langer is dan ik er gewoonlijk voor neem, als ik iets dergelijks doe in een bui van bizondere inspiratie. Ik heb je het voornaamste nu gemeld, beste vriend, en ik moet nog enkele andere menschen schrijven, die ook moeten weten van mijn verbeterde omstandigheden. Dus breek ik hier nu af en zal je straks nader berichten, hoe het verdere verloop is. Als je Koch of De Kadt ontmoet, doe hen dan mijn groeten. Wil De Kadt ook inlichten; aan Koch schreef ik persoonlijk. Wij hebben in ons gezin ook een paar malariaklanten gehad, waaronder Itih, mijn vrouw, maar het is gelukkig weer over met veel kinine. Mijn vrouw is uiteraard gelukkig, ook de kinderen. Schrijf je nog eens een lettertje? Mijn dochter Anna gaat eind dezer naar Soekaboemi. Ik hoop, dat je haar | |
[pagina 680]
| |
dan eens zult zien. Ze is een lief meisje en je mag haar niet het hoofd op hol maken!! Nu en dan is ze verliefd en dan heeft ze maar moeite om haar vergissing in te zien. Onze groeten en van harte het beste. Als altijd je toegenegen W. Walraven.
9 Juli 1941 Ik was vanmorgen bij den A.R. van Malang en die zegt me, dat je, als je straftijd meer is dan 14 dagen, dien straftijd op Soekamiskin moet uitzitten! Ik wil dat eigenlijk heel graag, na het geval Slop. Ik hunker ernaar om Soekamiskin te zien. Maar die A.R. zei mij, dat hij mij (van hem moet ik dat hebben!) alleen die vergunning om buiten de werkuren vrij te zijn kon geven, als ik hem een adres te Bandoeng kon opgeven, waar ik dan 's nachts enz. verbleef. Dus een domicilie. Nu zal Koch mij waarschijnlijk te logeeren vragen, en dat stel ik zeer op prijs, maar ik zal moeten werken voor de krant, en ik heb daarom stilte en rust noodig. Ik ben liever zooveel mogelijk vrij. Ik zal trouwens een lastige logeergast zijn, want ik zal om kwart voor zessen al aan de bajes moeten zijn. Als het mogelijk is, arrangeer ik dat liever allemaal zelf in een tempatje, waar ik mezelf ben. We kunnen toch nog genoeg samen zijn. Kun je voor mij een kamertje huren, al is het in een Chineesch hotel of in de kampong. Of zou het mogelijk zijn in jouw paviljoentje te verblijven, natuurlijk tegen vergoeding van de halve huur of zoo? Is het daar stil? Want ik moet gelegenheid hebben om alleen te zijn, te werken en te denken, en ook door Bandoeng te dalven in den avond, alleen, of met een zeer verwante ziel. Eten zal ik 's avonds wel zelf zoeken. Het is niet aan mij besteed. Ik zal trouwens overal kunnen eten, geen bezwaar. Maar het gaat er nu om, dat ik die vergunning van ‘buiten de werkuren buiten de muren’ alleen kan krijgen, wanneer ik te Bandoeng een domicilie heb, dat ik dien A.R. kan toonen. (Hij is erg droog en een Indo-Europeaan). Wil je me dus iets dergelijks schrijven, afgezien van de vraag of ik er gebruik van maak, of moet maken. Het gaat er om, dat ik kan aantoonen, dat ik te Bandoeng 's nachts een onderdak heb. | |
[pagina 681]
| |
Overigens hoop ik een plaatsje te kunnen krijgen, waar ik alleen kan zijn. Waar ik, na het verlaten van de doos, kan heengaan, baden, zitten, bij een stoel en een tafel met mijn schrijfmachine, met een lamp, where I get a chance to meditate. Ook waar ik in den vroegen ochtend anderen geen last bezorg. (As je 's morgens niet op tijd bent, kwart voor zessen, trekken zij die vergunning in!) Geen logeeren bij anderen, behalve dan en bohême bij een vrijgezel. Geen vrouwen! Geen kompelementen! Rust na arbeid. Begrijp je me? Is Soekamiskin ver van de stad? Liefst dichtbij een kamertje, met het oog op den vroegen morgen, als wanneer ik daar om kwart voor zessen moet zijn op poene van intrekking van mijn privileges. Het schijnt, dat ik me Zondagsmorgens alleen moet ‘melden’, maar verder den heelen dag vrij ben. Ook den halven Zaterdag. Maar welk een buitenkans overigens om daar te mogen rondkijken! En ik zal jullie allemaal zien, ook Nieuwenhuys, denk ik. Ik vind het heelemaal niet erg. Schrijf me en zorg voor me, als boven aangegeven. Schrijf zoo mogelijk dadelijk terug, want al mijn brieven worden gecensureerd. Van Koch heb ik al bericht. Hij is ziek geweest. Vroeg me om een bijdrage. Ik stuurde wat. Schrijf me vlug terug, als je kunt. Het kan misschien allemaal geregeld worden, als ik te Bd. kom, maar ik heb een briefje noodig voor dien A.R. inzake het domicilie. Groeten van ons allemaal en tot ziens. Je zeer toegenegen W. Walraven. |
|