was een groot vriend van Du Perron, is ook in Indië geboren (ouders: totok en nonna). Hij is leeraar, en docent aan de litt. faculteit, dus ‘geslaagd’, maar verbazend hartelijk en eenvoudig in zijn brieven, en vooral: zonder jalouzie en zeer gul met waardeering. Als hij ellende heeft, schrijft hij me, zoekt hij troost in verzen. Wend je tot hem voor De Fakkel, dan komt het vanzelf terecht bij de personen, die er verder nog aan moeten te pas komen. Dat schijnen alleen Greshoff, Koets en Binnerts te zijn. De rest zijn dummies. Zoo noodig (maar noodig is het niet) kun je hem schrijven, dat ik je dit heb aangeraden.
Ik heb je verzen gelezen in de volgorde, waarin ze lagen, en ik heb die zoo gelaten. Ik meen er een chronologische volgorde in te onderkennen. Als dat zoo is, dan gaat het crescendo. Zij worden beter, en vastbeslotener, naarmate je verder komt. De laatste zijn uit Indië en de allerlaatste zelfs zeer uit het Indië van heden.
Ga voort hiermee, zoolang je kunt. Zoolang het je gegeven is. In latere jaren houd het zoo vaak op.
Ik hoop, dat je vertrouwen hebt in mijn oordeel en dit nu ook verder niet onder de korenmaat zult houden. In elk geval moet je er het beste van laten zien aan Nieuwenhuys, die volkomen de man daarvoor is en onmiddellijk zal begrijpen en waardeeren. Ze krijgen nogal gedichten, maar het is zoo plechtig en saai, wat ze ontvangen!
Kreeg een briefje van Beb Vuyk, weinig opgewekt. Ze komt half Juni een paar dagen hier bij ons. Dan zal ik wel meer hooren.
Heb je nog vacantie gekregen? En wat heb je daarmee gedaan?
Met de krant van B. gaat het voorloopig niet door, naar ik hoor. En de arme Jansen moet 2 maanden gaan brommen. Dat is toch te erg hoor. Hij kan nog gratie vragen, vermoedelijk.
Mijn vrouw is veel beter. Het is hier benauwd, zelfs voor Blimbing. Echt kenteringsweer. Het prikkelt me.
Laat je vlug nog eens wat hooren? De groeten aan alle bekenden en aan jezelf van je steeds toegenegen W. Walraven.