| |
3.
Brief van 18 maart 1941. Met ingang van het derde nummer van De Fakkel was R. Nieuwenhuys op voorstel van Greshoff en Dr. P.J. Koets in de redactie opgenomen. Zijn al direct actieve bemoeienis met het blad was ook onmiddellijk aan inhoud en peil te merken.
De Stoep was een in 1941 op Curaçao opgericht literair tijdschrift. - Kort na mijn intrede in het Indische leger begon ik in mijn krant feuilletons te publiceren over mijn milicienservaringen. Na een verkapte censuur van het Departement van Oorlog hield ik ermee op. De graag en dan uitbundig over de Indische toestanden kankerende Walraven had een voorganger in de handelsman Bas Veth, die in 1900, na zijn terugkeer in Nederland, een even venijnig als berucht geworden boekje over Het leven in Nederlandsch-Indië open deed.
| |
| |
Blimbing, 18 Maart 1941
Beste Veenstra,
Je hebt me weer een nummer van De Fakkel gezonden, waarvoor mijn innigen dank. Het wordt toch wel wat beter met dat ding. (Denk er om, ik heb hier nu drie nummers van je, die ik je zal terugsturen, of in elk geval veilig voor je bewaren tot tijd en wijle wij elkaar weer eens ontmoeten.) Ze hebben nu ook R. Nieuwenhuys in de redactie opgenomen. Hij is, meen ik, tegenwoordig iets aan de literaire faculteit, maar was daarvoor leeraar op Semarang. Du Perron had veel vertrouwen in hem. Ik ken hem niet persoonlijk, als is hij ook medewerker aan K. & O., zooals je weet. Maar hij schreef mij een brief, waaruit me bleek, dat mijn bestaan hem niet is ontgaan. Hij vroeg me om bijdragen voor De Fakkel en suggereerde o.a., dat ik een artikel zou schrijven over Vestdijk, om dezen veelgesmade te verdedigen tegen zijn belagers. Nu, ik heb indertijd in K. & O. inderdaad Vestdijk verdedigd tegen het blaadje ‘De Rijkseenheid’, een verkapt nsb.-blaadje, zou ik denken, en dat ging toen over ‘De Nadagen van Pilatus’, inderdaad een boek niet voor kinderen, maar wat doet dat er toe in den tuin der letteren, nietwaar? De Bijbel is ook niet voor kinderen en zelfs Shakespeare niet op vele plaatsen. Maar toch, ik, die al zoovele jaren buiten Holland ben, en al wegging, toen Vestijk nog moest beginnen te schrijven en misschien op de hbs was, ik zie geen kans om dat wordingsproces, hetwelk mij geheel is ontgaan, te verklaren en daarmee de figuur van Vestdijk te verklaren. Ik kan alleen anderen napraten op dat punt en dat heb ik ook aan Nieuwenhuys geschreven. Hij vroeg me ook om bijdragen voor hun Kroniek, maar ook dit is niet gemakkelijk, omdat je tegenwoordig niets meer ontvangt. Wij ontvingen een nummer van ‘De Stoep’, een maandblad uit Curaçao. Misschien is je mijn stukje daarover in de krant opgevallen. Het leek me werkelijk een veelbelovend ding. Het was het tweede nummer, wat zij stuurden,
via een hr. J.W.L. Garschagen, Scottweg 13, Flat 26B, Bat. C. Ik heb dit nummer, na eenig wikken en wegen, aan Beb Vuyk gestuurd, omdat zij er misschien iets van kan maken voor haar bijdragen aan het Bat. Nwsbl.
| |
| |
en ook omdat zij zoo fel is geweest jegens De Fakkel. Greshoff was bij haar geweest en had van haar gehoord, dat ik vroeger zekere jeugdherinneringen heb geschreven, die - na omwerking - geschikt zouden zijn voor De Fakkel. Greshoff had dit weer verteld aan Nieuwenhuys, dus moet de goede Beb wel flink hebben opgesneden. Inderdaad kan ik, als ze dat willen, jeugdherinneringen schrijven. Eigenlijk kan ik op deze manier veel meer voor hun schrijven, nietwaar? Als het gaat om bijvijlen van dingen, die vroeger jaren in de krant zijn verschenen, dan is er genoeg. Maar het is eigenlijk alles in mineur, hoor, vooral wat Indië betreft. Ik heb in Indië zoo weinig werkelijke vreugde gekend, er is zoo weinig werkelijk geluk geweest, en vooral, ik heb zoo weinig werkelijk interessante, goede menschen ontmoet, menschen die zich aan mij gaven van hun beste zijde, dat ik niet veel moois en superieurs kan produceeren. Maar dat kan, geloof ik, niemand over Indië. De loomheid van het land en de somberheid van den waringin en het bamboebosch ligt toch altijd over alles, en wat de Europeesche sfeer betreft, och, er zijn immers teveel pilaren en dubbele deuren! Er zijn jaren geweest in Indië, waarvan ik me niets herinner, en waarvan ik alleen kan zeggen, waar ik toen woonde, maar wat ik deed en wie ik kende, dat weet ik niet meer. Vermoedelijk kende ik niemand, en las ik de krant en de leestrommel, dronk bier en wiskey-soda 's avonds thuis in mijn eentje, las het een of andere boek en viel op de voorgalerij in slaap op de krossi-males. In 1925 kwam ik pas in aanraking met Belonje en begon ik te schrijven, journalistiek. Hoofdartikels voor Zaterdag, een enkele causerie, impressies over wat ik zag, tooneelrecensies soms, later ook wel eens een boekrecensie. Maar als er nu iets is, waarin je als schrijver ondergaat, dan is het de journalistiek. Gelukkig dan ook maar, dat ik me nooit vast heb verbonden aan dat vak.
Ik heb Nieuwenhuys een oude schets gestuurd over Pasoeroean, waar ik eens een half jaar heb gewoond. De schets is wat opgepoetst, wat gepolijst, maar is tien jaar geleden afgedrukt in de Ind. crt., waar het ongeveer een heele pagina vulde. Het is een Indische schets met een natuurlijk sterk
| |
| |
Inlandsche inslag, zooals menschen als ik, innig gelieerd met de Inlandsche wereld, eigenlijk alleen maar kunnen schrijven, al blijft alles natuurlijk met erg totoksche oogen gezien. Ik twijfel er nauwelijks aan, of Nieuwenhuys en Greshoff zullen dit verhaal wel goedkeuren, maar of de rest van de bonte redactie er aan zal willen is iets anders. Ze zullen misschien wel moeten bezwijken, omdat Nieuwenhuys mij heeft geprovoceerd, zooals hij het zelf noemt, en mij op grond daarvan bijna zeker plaatsing in uitzicht stelde. Mij is het overigens voornamelijk te doen om geld, en als ik dat krijg, kunnen zij nog meer reading-matter van mij koopen. - De kwestie is, dat er in deze redactie, precies zooals Beb ook in het B.N. heeft geschreven, allerlei menschen zitten, die nu werkelijk niets te maken hebben met literatuur, of ‘leuteratuur’, zooals Hubert la Roche het noemde in de rol van Beulemans. Je voelt de ijzige stijfheid van al die menschen uitgaan, zelfs van Ritman, een middenman, en je schrikt ervoor terug om als ietwat exentriek pennist werk aan die lui te sturen. Liever zou ik hun schrijven: loop naar den bliksem, althans het meerendeel van hun.
Wat zien de hoofdartikels van de Ind. crt. er tegenwoordig vreemd uit, he? Zoo Bataviaansch. Wie zou hij in den arm hebben genomen? C'est un rude métier, mon vieux!
Het is hier bij ons slecht weer. Eiken dag 's middags slecht en nat weer, met een gevaarlijke wind van de zuidkust. De kinderen zijn allemaal zwaar verkouden. Hoe gaat het in den schoonen Preanger? Als het daar begint te regenen, kan het ook meedoen. Het begint je toch zeker al danig de keel uit te hangen daar in die omgeving?
Ik heb Greshoff nog altijd niet gezien, maar volgens geruchten moet hij in aantocht zijn. En uit Holland hoor je maar niets, letterlijk geen woord. Het is een treurige tijd, dien wij beleven.
Nu, veel anders heb ik je eigenlijk niet mee te deelen, maar ik wilde je toch niet zonder bericht laten na je Fakkel. Dat heb je wel verdiend. Mijn vrouw sukkelt steeds met haar lever. Nu eens wat beter, en dan begint het weer. Zij zal in het ziekenhuis moeten, vrees ik, maar toen zij onlangs zou gaan, was het juist dien morgen weer een boel beter
| |
| |
met de pijn en dan zijn zij dadelijk bereid het maar uit te stellen. Maar toch vrees ik, dat het er van zal moeten komen. - De groeten en het beste. Laat nog eens wat van je hooren, bij gelegenheid. En als je Koch of Beb Vuyk ziet, doe hen mijn groeten hoor. Ben je al op Soekaboemi geweest?
Een hand van je
W. Walraven.
21 Maart 1941
Daar de brief nog niet verzonden was, maak ik hem weer even open. Ik was vanmorgen bij Jansen, die mij vertelde, dat ook Belonje voor die marine-reunie in Soerabaia is geweest en wel wat langer is gebleven dan bepaald noodig was. Jansen houd het ervoor, dat Belonje weer eens zijn voelhorens heeft uitgestoken in verband met zijn oude plan om zelf een krant te Soerabaia op te richten. Vroeger zei hij altijd, dat hij daarvoor geld kon krijgen ‘uit den middenstand’, hetgeen zou beteekenen, dat je dan geheel bent overgeleverd aan de kruidenieren en verdere toonbankkerels, zoodat er van de onafhankelijkheid dan ook al niet veel overblijft. Maar het zou er toe leiden, dat het Kolling-concern niet meer de alleenheerschappij had te Soerabaia en dus genoodzaakt zou worden het gehalte en ook den omvang van de bladen te verbeteren. Vandaar misschien ook de met nogal eenige bombarie aangekondigde maatregelen om de I.C. interessanter te maken, zooals met een teekenaar van spotprenten, die zelfs met Van Raemsdonck wordt vergeleken (hoewel de oude Hahn beter was dan v.R., maar helaas een koppige socialist). (Ik bedoel Raemakers, maar ik sla het maar niet door). ‘Beb Vuyk zou ook wel iets voor ons zijn’, zei Jansen. Welja, waarom niet. Maar die is toch al aan het Bat. Nwsbl. als zij wat te vergeven heeft. En dan die eigen correspondenten, die ‘aangesteld’ zijn in Californië (en niet in New-York of Washington). Er is gewoon geen ruimte voor al de interessantigheid.
Ik zie, dat Koch je ook heeft opgenomen in de rij der onsterfelijken. Je hoort daar wel, vind ik, maar het kost nogal moed hoor in het land van Jan Lubbes. Je stukje las ik met genoegen; blij te zien, dat je het ondanks alle kazerneweerstanden toch niet opgeeft. Van R. Nieuwenhuys kreeg ik
| |
| |
een uitnoodiging om mee te gaan werken aan De Fakkel. Ik zal dat probeeren te doen, nu hij en Greshoff een stem in het kapittel schijnen te hebben. Greshoff heb ik nog steeds niet gezien.
Ik heb een artikeltje geschreven voor K.&O. naar aanleiding van Beb's uitdrukking ‘gewoontekankeraars’ in haar jongste bijdrage over Augusta de Wit en haar vriend Helman. Ik ga de kankeraars verdedigen, zelfs Bas Veth, en beweren, dat het juist de kankeraars zijn, die de waarheid zeggen en de wereld vooruitbrengen. Hoop dat Koch het plaatst. En zie wat Beb doet, al heb ik het alleen over dat ééne woord. Ik ben n.l. óók een kankeraar, volgens haar, maar Luther en Voltaire en Multatuli waren het immers ook. En Ibsen en Strindberg dan? Goed voorbeeld doet goed volgen. Het beste en laat nog eens wat hooren, als je gelegenheid hebt. Je
W. Walraven.
|
|